ECLI:NL:RBDHA:2020:6264

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
Awb 119/7399
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis

In deze zaak hebben eisers, beiden van Afghaanse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat deze niet binnen de termijn van drie maanden was ingediend. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd gedeeltelijk gegrond verklaard en gedeeltelijk ongegrond. Hierop hebben eisers beroep ingesteld. De rechtbank Amsterdam heeft eerder in een uitspraak geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet aan eisers kon worden tegengeworpen, maar de staatssecretaris heeft in een nieuw besluit de aanvraag opnieuw afgewezen, wat leidde tot deze procedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de eerdere uitspraak niet heeft gerespecteerd en de termijnoverschrijding ten onrechte heeft tegengeworpen aan eisers. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvraag inhoudelijk had moeten beoordelen, gezien de eerdere uitspraak die in rechte vaststaat. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere uitspraak in acht moet worden genomen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers, die op € 525,- worden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/7399
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

geboren op [geboortedatum 1] ,
V-nummer: [# 1] en
[eiser], eiser
geboren op [geboortedatum 2] ,
V-nummer: [# 2]
beiden van Afghaanse nationaliteit,
gezamenlijk te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. C.J. Ullersma, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 30 juni 2014 hebben eisers een aanvraag ingediend voor het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van “nareis”.
Bij besluit van 21 juli 2014 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. Bij besluit van 16 december 2014 heeft verweerder de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Eisers hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 juli 2015 heeft verweerder het bezwaar gericht tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag van eiser gegrond verklaard en heeft voor het overige het bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen hebben eisers beroep ingesteld. Bij uitspraak van 21 januari 2016 [1] heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, het beroep gegrond verklaard en het besluit van 7 juli 2015 vernietigd. Tegen deze uitspraak heeft verweerder hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 19 april 2019 [2] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 7 november 2018 [3] in de zaak K. en B., het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van 21 januari 2016 bevestigd.
Bij besluit van 30 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers voor zover dat is gericht tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag van eiser gegrond verklaard en heeft voor het overige het bezwaar ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 12 maart 2020 een verweerschrift ingediend. Bij brief van 19 mei 2020 hebben eisers daarop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting stond gepland op 20 maart 2020. De zitting is niet doorgegaan wegens de uitbraak van het coronavirus in Nederland en de sluiting van de rechtbank. De rechtbank heeft partijen vervolgens bericht dat een zitting achterwege zal worden gehouden tenzij een van de partijen aangeeft dat zij op zitting wenst te worden gehoord. De rechtbank heeft met toestemming van partijen het onderzoek gesloten zonder het houden van een nadere zitting, conform het bepaalde in artikel 8:57, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

De rechtbank betrekt bij de beoordeling het volgende.
Eisers zijn de ouders van de heer [referent] , verder te noemen referent. Bij besluit van 24 oktober 2012 is referent in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel. Referent heeft op 30 juni 2014 ten behoeve van eisers een mvv-aanvraag ingediend in het kader van nareis.
Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder de aanvraag van eisers heeft afgewezen, omdat de aanvragen niet zijn ingediend binnen de termijn van drie maanden als bedoeld in artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht de termijnoverschrijding niet verschoonbaar.
Eisers voeren aan dat verweerder met het bestreden besluit geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van 21 januari 2016 van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam. In deze uitspraak is overwogen dat de termijnoverschrijding niet aan eisers mag worden tegengeworpen. Deze uitspraak staat in rechte vast. Daarom is er voor verweerder geen ruimte om een nieuwe beoordeling te maken met betrekking tot de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.
3.1
De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.1
In de uitspraak van 21 januari 2016, rechtsoverweging 5.2, heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, het volgende overwogen:
‘5.2 Nu door verweerder ter zitting ook is bevestigd dat niet wordt betwist dat referent in een vroegtijdige stadium bij Nidos heeft verklaard dat hij een aanvraag voor nareis wilde indienen, door verweerder ter zitting niet is betwist dat door de fouten van Nidos en (deels) van VWN de aanvraag te laat is ingediend en referent niet onachtzaam is geweest, is de rechtbank van oordeel dat verweerder, gelet op de voornoemde brief van de Staatssecretaris van 22 april 2013, de termijnoverschrijding in redelijkheid niet onverschoonbaar kon achten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de fouten van Nidos in redelijkheid niet voor rekening van de minderjarige referent kunnen laten komen. Daarbij acht de rechtbank redengevend dat het gaat om fouten van een door verweerder aangewezen instantie en referent als minderjarige zijn belangen niet door een andere instantie kon laten behartigen en voorts dat het gaat om de belangen van iemand die, blijkens eerder genoemde Memorie van Toelichting, volgens verweerder zelf onder een kwetsbare doelgroep valt.’
3.1.2
De uitspraak van 21 januari 2016 is op 19 april 2019 door de Afdeling bevestigd en daarmee staat in rechte vast dat verweerder de termijnoverschrijding in dit geval in redelijkheid niet onverschoonbaar heeft kunnen achten. Verweerder had dit in zijn nieuw te nemen besluit als uitgangspunt moeten nemen en had de aanvraag van eisers inhoudelijk moeten beoordelen. Verweerder heeft dat ten onrechte niet gedaan. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de Afdeling de uitspraak van 21 januari 2016 heeft bevestigd met toepassing van artikel 91, tweede lid, Vw. Gelet daarop en gezien de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2018 [4] handhaaft verweerder het bestreden besluit, mede in het belang van rechtseenheid. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Wat van dit standpunt van verweerder ook zij, dit laat onverlet dat in deze zaak in rechte vast staat dat verweerder de termijnoverschrijding in redelijkheid niet heeft mogen tegenwerpen. De beroepsgrond slaagt.
4. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
5. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eisers hebben gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 525,- (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 525,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier, op 10 juli 2020.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.AWB 15/14663
2.201603827/1/V1
3.C-380/17