ECLI:NL:RBDHA:2020:6226
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van toestemming voor werkzaamheden particuliere beveiligingsorganisatie op basis van betrouwbaarheidseisen
Op 9 juli 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Korpchef van Politie, waarbij de rechtbank de intrekking van de verleende toestemming aan de eiser om werkzaamheden te verrichten voor de particuliere beveiligingsorganisatie Maatbeveiliging heeft beoordeeld. De intrekking was gebaseerd op artikel 7, vijfde lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr), omdat de verweerder de eiser onvoldoende betrouwbaar achtte om beveiligingswerkzaamheden uit te voeren. De eiser had eerder een strafbeschikking van € 400,- opgelegd gekregen voor het beledigen van een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn functie, wat door de verweerder als een ernstige aantasting van de rechtsorde werd beschouwd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in beroep aanvoerde dat de intrekking onevenredig was, gezien het feit dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit was veroordeeld en dat zijn voormalige werkgever positief over hem was. De rechtbank oordeelde echter dat de verweerder in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat de betrouwbaarheid en integriteit van de eiser niet boven elke twijfel verheven waren, vooral gezien de aard van de beveiligingsbranche waar hogere eisen aan betrouwbaarheid worden gesteld. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit zorgvuldig was voorbereid en dat het beroep ongegrond werd verklaard. De uitspraak werd gedaan in het kader van de Tijdelijke wet COVID-19, waarbij het onderzoek ter zitting via een skypeverbinding plaatsvond op 30 juni 2020.