ECLI:NL:RBDHA:2020:6222

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4057
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bevestiging optieverklaring voor verkrijging Nederlanderschap

Op 9 juli 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser, woonachtig in Israël, en de minister van Buitenlandse Zaken. De zaak betreft de weigering van de minister om een afgelegde optieverklaring ter verkrijging van het Nederlanderschap te bevestigen. De eiser had op 9 januari 2019 een verklaring afgelegd bij de Nederlandse ambassade in Tel Aviv, maar de minister verklaarde het bezwaar van de eiser ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder van de eiser bij zijn geboorte geen Nederlandse nationaliteit bezat, omdat zij haar Nederlanderschap had verloren door haar huwelijk met een man die op dat moment geen Nederlander was. De rechtbank oordeelde dat de minister zich terecht op het standpunt stelde dat de moeder van de eiser haar Nederlanderschap had verloren op grond van artikel 5, tweede lid, van de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap (WNI). De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het kader van de tijdelijke wet COVID-19, waardoor de zitting via een skypeverbinding plaatsvond. De uitspraak is gepubliceerd op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/4057

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , Israël, eiser

(gemachtigde: mr. J. Houdijk),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.Th. van Maurik).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de door eiser afgelegde verklaring ter verkrijging van het Nederlanderschap niet bevestigd.
Bij besluit van 9 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op grond van artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid plaatsgevonden via een skypeverbinding op 30 juni 2020. Daaraan namen deel:
- de gemachtigde van eiser;
- de gemachtigde van verweerder (telefonische deelname).

Overwegingen

Ontvankelijkheid van het beroep
1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan op de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Het bestreden besluit is bekendgemaakt op 9 mei 2019 zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift is begonnen op 10 mei 2019 en geëindigd op 20 juni 2019. Het beroepschrift is door de rechtbank buiten deze termijn, op 25 juni 2019 ontvangen. Nu uit het poststempel blijkt dat het beroepschrift op 19 juni 2019 ter post is bezorgd en het binnen één week na 20 juni 2019 door de rechtbank is ontvangen, is het beroepschrift op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb tijdig ingediend.
Feiten
2.1.
Het volgende is niet in geschil. Eisers ouders zijn op 18 december 1963 te [plaats 1] , Israël, gehuwd. Eiser is geboren op [geboortedatum 2] 1967 in [plaats 2] , Frankrijk. Zijn vader, [vader] , geboren op [geboortedatum 3] 1940 in Marokko, had ten zijn van eisers geboorte de Marokkaanse nationaliteit, verkregen bij zijn geboorte, en daarnaast vanaf 8 februari 1956 de Israëlische nationaliteit. In 2005 heeft hij daarnaast de Nederlandse nationaliteit verkregen.
Eisers moeder, [moeder] , geboren op [geboortedatum 4] 1940, had bij haar geboorte de Nederlandse nationaliteit. Zij heeft op 15 november 1949 de Israëlische nationaliteit gekregen op grond van artikel 2, sub b, aanhef en onder 2, van de Israëlische nationaliteitswet 5712-1952.
Op grond van artikel 7, aanhef en onder 3, van de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap 1892 (WNI), zoals dat luidde tot 1 januari 1985 ging het Nederlanderschap verloren door het verkrijgen van een andere nationaliteit door de wil van de verkrijger. Echter, Nederlandse Joden die op 14 juli 1952 (de datum van de inwerkingtreding van de Israëlische nationaliteitswet) al in Israël gevestigd waren, zoals eisers moeder, kregen van rechtswege de Israëlische nationaliteit. Aangezien eisers moeder geen positieve op verkrijging van de Israëlische nationaliteit gerichte daad heeft verricht, heeft zij niet door haar wil een andere dan de Nederlandse nationaliteit verkregen en heeft zij, na 15 november 1949, haar Nederlandse nationaliteit, naast haar Israëlische behouden.
Verder blijkt uit de Wet van 22 december 1976, Staatsblad nr. 756 dat eisers moeder op 28 januari 1977 door naturalisatie het Nederlanderschap heeft verkregen.
2.2.
Eiser heeft bij zijn geboorte niet de Nederlandse nationaliteit verkregen, omdat op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van de WNI, zoals dat luidde tot 1 januari 1985, het Nederlanderschap alleen kon worden ontleend aan de (Nederlandse nationaliteit van de) vader. Eiser verkreeg de Israëlische nationaliteit, doordat zijn ouders bij zijn geboorte de Israëlische nationaliteit bezaten.
De aanvraag
3.1.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) verkrijgt na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap:
de vreemdeling die vóór 1 januari 1985 is geboren uit een moeder die ten tijde van zijn geboorte Nederlander was, terwijl de vader ten tijde van die geboorte niet-Nederlander was.
3.2.
Eiser heeft op 9 januari 2019 een verklaring ter verkrijging van het Nederlanderschap (optieverklaring) afgelegd bij de Nederlandse ambassade te Tel Aviv.
Bestreden besluit
4.1.
Verweerder heeft geweigerd deze optieverklaring te bevestigen. Bij het bestreden besluit is die weigering gehandhaafd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat eiser niet kan opteren voor verkrijging van de Nederlandse nationaliteit op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i, van de RWN, omdat zijn moeder ten tijde van zijn geboorte niet de Nederlandse nationaliteit bezat.
Verweerder stelt dat eisers moeder door haar huwelijk op 18 december 1963 met de vader van eiser op grond van artikel 5, tweede lid, van de WNI, zoals dat luidde tot 1 maart 1964, haar Nederlanderschap heeft verloren.
4.2.
Artikel 5, tweede lid, van de WNI luidde op 18 december 1963 als volgt:
“De vrouw volgt staande huwelijk den staat van haren man, behoudens dat de vrouw van een Nederlander, die in een ander land genaturaliseerd wordt, en de Nederlandsche vrouw, die met een niet-Nederlander huwt, den staat van Nederlander zelfstandig zullen bezitten, indien zij - gene door de naturalisatie van haren man, deze bij het aangaan van het huwelijk - eene andere nationaliteit niet deelachtig worden noch kunnen worden.
De echtgenote, die de staat van Nederlander zelfstandig heeft, volgt staande huwelijk de staat van haar man, zodra beide van éénzelfde nationaliteit zijn.
(…)”
4.3.
Eisers moeder bezat dus volgens verweerder vanaf 18 december 1963 tot 28 januari 1977 niet de Nederlandse nationaliteit.
Het geschil
5.1.
Tussen partijen is in geschil of de moeder van eiser ten tijde van zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit had. Indien dat wel het geval zou zijn, kan eiser immers op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i, van de RWN met succes opteren voor het Nederlanderschap.
5.2.
Eiser stelt dat zijn moeder het Nederlanderschap niet door haar huwelijk heeft verloren. Zij had immers bij haar huwelijk – evenals haar man – al de Israëlische nationaliteit, zodat zij haar man niet kon volgen in de Israëlische nationaliteit en artikel 5, tweede lid, van de WNI, zoals dat tot 1 maart 1964 luidde, niet van toepassing was. De strekking van dat artikel is immers dat de vrouw de man volgde in zijn nationaliteit en dat was reeds het geval.
Voorts stelt eiser dat minder dan 3 maanden na het huwelijk van zijn ouders, artikel 5, tweede lid, van de WNI is afgeschaft vanwege de onredelijke en verstrekkende gevolgen voor Nederlandse vrouwen die trouwden met een man met een andere nationaliteit. De uitburgering van zijn moeder had niet mogen plaatsvinden omdat eisers moeder trouwde met een man die niet een andere nationaliteit had. Voor eiser heeft het een enorme emotionele waarde, nu zijn moeder kort geleden is overleden, het Nederlanderschap in de familie voort te zetten.
Oordeel rechtbank
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eisers moeder bij haar huwelijk op grond van artikel 5, tweede lid, van de WNI, zoals dat gold tot 1 maart 1964, haar Nederlanderschap heeft verloren. Ingevolge dat artikel volgde zij immers de staat van haar man, die op dat moment de Israëlische en daarnaast wellicht de Marokkaanse, maar niet de Nederlandse nationaliteit had. Daardoor heeft de moeder van eiseres de Nederlandse nationaliteit verloren. Anders dan eiser heeft aangevoerd, volgt uit artikel 5, tweede lid, van de WNI niet dat de Nederlandse vrouw de nationaliteit van haar echtgenoot ook door het huwelijk moet hebben verkregen. Dit vindt bevestiging in het feit dat de moeder van eiser per 28 januari 1977 bij wet is genaturaliseerd tot Nederlander. Aan het voorgaande kan niet afdoen dat artikel 5, tweede lid, van de WNI, waardoor eisers moeder haar Nederlanderschap verloor bij haar huwelijk minder dan drie maanden na dat huwelijk is vervallen op grond van maatschappelijk ontwikkelingen (emancipatie van de vrouw). Verder kan, hoewel de rechtbank begrip heeft voor de emotionele verbondenheid van eiser en zijn familie met het Nederlanderschap op grond daarvan niet worden afgeweken van de hier toepasselijke dwingendrechtelijke bepalingen. Artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i, van de RWN biedt verweerder geen ruimte voor het maken van een belangenafweging.
6.2.
Het beroep is ongegrond.
6.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 9 juli 2020 gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.