ECLI:NL:RBDHA:2020:6219

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
09/232003-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met gevaar voor goederen in Alphen aan den Rijn

Op 10 juli 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1959, die op 26 september 2019 in Alphen aan den Rijn opzettelijk brand heeft gesticht. De verdachte heeft open vuur in aanraking gebracht met brandbare materialen, wat leidde tot de gedeeltelijke verbranding van een Opel Agila, toebehorende aan een slachtoffer. Tijdens de zittingen op 10 januari, 7 april en 26 juni 2020 heeft de verdachte zijn schuld bekend. De officier van justitie, mr. M.C. Stolk, heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. K. Snel, heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en proces-verbaal van aangifte, in overweging genomen en het feit wettig en overtuigend bewezen verklaard. De verdachte is als verminderd toerekeningsvatbaar beoordeeld, gezien zijn bipolaire I stoornis. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De verdachte heeft in een bewoonde omgeving brand gesticht, wat een ernstig gevaar voor goederen en omwonenden met zich meebracht. De rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van vijf maanden opgelegd, rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid en het lage recidiverisico. De vordering van de benadeelde partij is niet ingediend, en de rechtbank heeft de toepasselijke wetsartikelen toegepast.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/232003-19
Datum uitspraak: 10 juli 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 10 januari 2020, 7 april 2020 (beide pro forma) en 26 juni 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Stolk en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K. Snel, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 september 2019 te Alphen aan den Rijn opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met aanmaakblokjes stro en/of propjes keukenpapier en/of kranten,
althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een voertuig Opel Agila, toebehorende aan [slachtoffer] , geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die voornoemde auto, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezenverklaard kan worden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Aangezien de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 26 juni 2020;
- het proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 26 september 2019, blz. 35-36;
- het proces-verbaal [getuige] d.d. 26 september 2019, blz. 38;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 september 2019, blz. 55-57 (inclusief foto).
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
hij op 26 september 2019 te Alphen aan den Rijn opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met aanmaakblokjes
enstro en propjes keukenpapier en kranten, ten gevolge waarvan een voertuig Opel Agila, toebehorende aan [slachtoffer] , gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging typ- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij bewezenverklaring van de feiten aan de verdachte ten hoogste een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen, waarbij rekening wordt gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft in een bewoonde omgeving de voorband van een auto in brand gestoken. Dat is een ernstig en zeer gevaarlijk feit, waarbij de verdachte geen respect heeft getoond voor andermans eigendommen en kennelijk geen oog heeft gehad voor het gevaar dat hij veroorzaakte voor de bebouwing en zaken in de omgeving van de auto. De rechtbank weegt mee dat het in brand steken van de autoband een doelgerichte actie van de verdachte was om de eigenaar van de auto schrik aan te jagen. Met zijn handelen heeft de verdachte bij de eigenaar van de auto en omwonenden gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. Daarbij bestond het risico dat de brand zou overslaan naar het voertuig dat in de nabijheid stond geparkeerd en dat schade zou worden veroorzaakt aan de nabijgelegen houten schutting. Dat de gebeurtenis een relatief goede afloop heeft gekend, is een omstandigheid die niet is te danken aan de verdachte, maar aan het adequaat optreden van een buurtbewoner, die hierbij zelfs letsel heeft opgelopen. Een ernstig feit als het onderhavige rechtvaardigt een vrijheidsbenemende straf.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 28 mei 2020, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de met betrekking tot de verdachte uitgebrachte rapporten, te weten:
- een Pro-Justitiarapport psychiatrisch onderzoek van 26 maart 2020, opgesteld door [psychiater] ;
- een Pro-Justitia-rapport psychologisch onderzoek van 20 maart 2020, opgesteld door [psycholoog] .
Uit de rapporten blijkt dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een bipolaire I stoornis. Hierdoor is bij de verdachte sprake van manisch psychotische ontregeling. Dit was ook zo op het moment van het plegen van het ten laste gelegde feit. De verdachte moet als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd, aldus de deskundigen.
De deskundigen schatten de kans op recidive in als laag. De verdachte is in zijn manische fases niet eerder gewelddadig geweest. Het recidiverisico kan verder worden verlaagd door behandeling die is gericht op het langdurig stabiliseren van de bipolaire I stoornis en het verminderen van het optreden van de manisch-psychotische klachten. De verdachte werd al langdurig bij GGZ Rivierduinen behandeld. De psychiatrische ontregeling is op dit moment door middel van medicatie gestabiliseerd. De verdachte accepteert zijn medicatie en heeft aangegeven dat hij zich wederom zal conformeren aan de begeleiding bij GGZ Rivierduinen. De belangrijke stresserende factor rondom de structurele oneindigheid met de aangever is door de verandering van de woonomgeving weggevallen. Gelet op het lage recidiverisico en een langdurige en structurele inbedding van een adequaat ambulant behandeltraject, zien de deskundigen geen meerwaarde in behandeling in een gedwongen (forensisch) kader. De deskundigen adviseren om de reguliere vrijwillige behandeling te continueren.
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde rapportages van de psychiater en de psycholoog op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van het psychologisch en psychiatrisch onderzoek met betrekking tot de stoornis van de verdachte, zijn toerekenbaarheid en het recidiverisico dragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank legt die conclusies dan ook mede aan haar oordeel ten grondslag en zal het bewezen verklaarde in verminderde mate aan de verdachte toerekenen en daarmee bij de strafoplegging rekening houden.
Zoals hiervoor is overwogen, rechtvaardigt het feit als het onderhavige dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. De rechtbank ziet in beide rapporten – met name de conclusie over de verminderde toerekeningsvatbaarheid en het recidiverisico – reden om te komen tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden om aan de verdachte een gevangenisstraf van vijf maanden op te leggen.

7.De vordering van de benadeelde partij

Op 3 oktober 2019 heeft [gemachtigde] , namens de benadeelde partij [slachtoffer] , het wensenformulier ingevuld en ingediend, waaruit blijkt dat zij haar schade wil vorderen. Op het vervolgens ingediende voegingsformulier is geen bedrag ingevuld dat de benadeelde partij als schade vordert. De rechtbank stelt dan ook vast dat geen vordering benadeelde partij is ingediend.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals dit ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens geldt.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Essen, voorzitter,
mr. L. Kelkensberg, rechter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. van Beelen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019270004, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn - Gouda, basisteam Alphen aan den Rijn , met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 148).