ECLI:NL:RBDHA:2020:6211
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Toestemming voor vervolging in België na overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, die op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) aan België was overgeleverd, de Staat der Nederlanden verzocht om de aanvullende toestemming voor vervolging in België in te trekken. Eiser was eerder op 27 augustus 2019 overgeleverd aan België na een EAB dat was uitgevaardigd in verband met verdenking van oplichting. Na zijn overlevering heeft de Belgische onderzoeksrechter een aanvullend EAB uitgevaardigd voor andere verdenkingen van oplichting, waarop de officier van justitie aanvullende toestemming verleende voor vervolging.
Eiser betoogde dat de officier van justitie geen toestemming had mogen verlenen voor het tweede EAB, omdat de Belgische autoriteiten het vertrouwensbeginsel zouden hebben geschonden en de beschrijving van zijn betrokkenheid bij de feiten onvoldoende zou zijn. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de officier van justitie in redelijkheid aanvullende toestemming heeft kunnen geven. De voorzieningenrechter stelde vast dat het tweede EAB voldoende informatie bevatte over de feiten en de betrokkenheid van eiser, en dat er geen gegronde redenen waren om aan te nemen dat de Belgische autoriteiten de rechten van eiser zouden schenden.
De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de kosten van het geding. De voorzieningenrechter benadrukte dat het aan de Belgische strafrechter is om de gegrondheid van de verdenkingen tegen eiser te beoordelen, en dat de Nederlandse rechter niet kan ingrijpen in de beoordeling van de feiten door de Belgische autoriteiten.