ECLI:NL:RBDHA:2020:6210

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
8 juli 2020
Zaaknummer
C/09/584729 / KG ZA 19-1184
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen bewoner en Gemeente over herinrichting van de straat en de gevolgen voor de uitritten van een pand

In deze zaak, die op 23 januari 2020 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een bewoner, vertegenwoordigd door de B.V. en een andere eiser, en de Gemeente Pijnacker-Nootdorp. De eisers vorderen dat de Gemeente in overleg treedt over de herinrichting van de straat ter hoogte van hun pand, waarbij zij hun belangen in acht neemt. De Gemeente heeft plannen gepresenteerd voor de herinrichting van de straat, die onder andere een knik in de weg en verplaatsing van parkeerplaatsen omvatten. De eisers stellen dat deze herinrichting hun gebruik van de uitritten van hun pand zal belemmeren en dat de Gemeente onrechtmatig handelt door onvoldoende rekening te houden met hun belangen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de Gemeente in redelijkheid tot haar beslissing heeft kunnen komen en dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen. De vorderingen van de eisers worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/584729/ KG ZA 19/1184
Vonnis in kort geding van 23 januari 2020
in de zaak van

1.[de B.V.] te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,

2.
[eiser, sub 2]te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
eisers,
advocaten mr. L. van Schie-Kooman en mr. J. Postma te Delft,
tegen:
Gemeente Pijnacker-Nootdorpte Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
gedaagde,
advocaat mr. M.C. Veltkamp-van Paassen te Den Haag.
Eisers worden hierna, ieder afzonderlijk, aangeduid als respectievelijk ‘ [de B.V.] ’ en ‘de [eiser, sub 2] ’ en gezamenlijk – in mannelijk enkelvoud – als ‘ [de B.V. c.s.] ’. Gedaagde wordt hierna aangeduid als ‘de Gemeente’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met daarbij en nadien overgelegde producties;
- de door de Gemeente overgelegde productie;
- de op 9 januari 2019 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De [eiser, sub 2] is directeur van [de B.V.] .
2.2.
[de B.V.] is eigenaar van een perceel met daarop een woon-/bedrijfspand (hierna ook: ‘het pand’) aan de [straat] [huisnummer 1] te [plaats] . Op grond van het toepasselijke bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming ‘gemengd’ en de functieaanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 2’.
2.3.
De [eiser, sub 2] gebruikt de eerste verdieping van het pand voor woondoeleinden. Op de begane grond was vroeger een garagebedrijf gevestigd. Thans wordt de begane grond door de [eiser, sub 2] voor privédoeleinden gebruikt en zijn er diverse voertuigen, waaronder (een) camper(s), gestald.
2.4.
Het pand heeft twee uitgangen met zogenaamde overhead-deuren, die worden gebruikt om voertuigen de garage in en uit te rijden.
2.5.
De Gemeente heeft het voornemen tot herinrichting van het oostelijke deel van de [straat] (hierna ook: ‘de herinrichting’). In dit deel is ook het pand gelegen. Met het oog op de herinrichting is op 4 april 2019 een schets- en ideeënavond met een aantal bewoners gehouden. Alle bewoners van het gebied waar de herinrichting moet worden uitgevoerd waren voor deze avond uitgenodigd. (De heer) [eiser, sub 2] was bij deze avond niet aanwezig, in verband met verblijf in het buitenland.
2.6.
Op 14 mei 2019 heeft een inloopavond plaatsgevonden, waarbij het voorlopig ontwerp voor de herinrichting is gepresenteerd. De [eiser, sub 2] was bij deze avond aanwezig en heeft op dat moment zijn bezwaren tegen de herinrichting kenbaar gemaakt. Deze bezwaren heeft hij bij brief van 15 mei 2019 nogmaals herhaald. In deze brief heeft [de B.V. c.s.] de Gemeente aansprakelijk gesteld voor de schade die hij lijdt als de Gemeente zijn bezwaren naast zich neerlegt.
2.7.
De projectleider van de herinrichting bij de Gemeente is naar aanleiding van de brief van [de B.V. c.s.] van 15 mei 2019 ter plaatse komen kijken. Naar aanleiding hiervan is het herinrichtingsplan aangepast.
2.8.
Op 27 augustus 2019 heeft het College van burgemeester en wethouders ingestemd met het definitieve ontwerp voor de herinrichting van het oostelijke deel van de [straat] . De herinrichting houdt, kort samengevat in, dat:
- er een knik in de weg wordt gerealiseerd om de snelheid van voertuigen te verminderen,
- er een zogenaamde visuele drempel wordt aangebracht,
- parkeerplaatsen worden verplaatst (waarbij de parkeergelegenheid niet minder wordt dan in de huidige situatie)
- er meer groen komt in de straat (door middel van het plaatsen van bomen).
2.9.
Bij brief van 9 september 2019 heeft [de B.V. c.s.] bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de voorgenomen herinrichting. Naar aanleiding hiervan heeft op 18 september 2019 nog een gesprek plaatsgevonden tussen de projectleider en de verkeersdeskundige van de Gemeente, waarin is toegelicht dat en waarom volgens de Gemeente niet tegemoet kan worden gekomen aan de wensen van [de B.V. c.s.] ten aanzien van de herinrichting.
2.10.
Bij brief van 8 oktober 2019 heeft ook de advocaat van [de B.V. c.s.] , namens [de B.V. c.s.] , bezwaar gemaakt tegen de herinrichting. In deze brief is aangegeven dat de Gemeente onrechtmatig handelt en aansprakelijk wordt gesteld voor de geleden schade en dat de brief kan worden beschouwd als een aanvulling op de door [de B.V. c.s.] al ingediende bezwaren. In deze brief wordt tevens verzocht de werkzaamheden uit te stellen en in overleg te treden over een voor alle partijen aanvaardbare herinrichting van de straat. Indien de Gemeente daartoe niet bereid is, zal [de B.V. c.s.] – zo wordt aangekondigd – door middel van een gerechtelijke procedure de start van de werkzaamheden voorkomen.
2.11.
Bij brief van 9 oktober 2019 heeft de secretaris van de Commissie behandeling bezwaarschriften namens de voorzitter van die commissie aan de advocaat van [de B.V. c.s.] laten weten dat hij voorlopig van oordeel is dat het bezwaarschrift (kennelijk) niet-ontvankelijk is, omdat het niet is gericht tegen een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De advocaat van [de B.V. c.s.] is in de gelegenheid gesteld binnen twee weken op dit voorlopige oordeel desgewenst te reageren. In reactie hierop heeft de advocaat van [de B.V. c.s.] bij brief van 22 oktober 2019 onder meer laten weten dat de projectleider al op 5 augustus 2019 heeft laten weten dat tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders over de herinrichting bezwaar gemaakt zou kunnen worden en dat [de B.V. c.s.] erop heeft vertrouwd dat de inhoud van deze mededeling juist was.
2.12.
Op 11 november 2019 heeft nog een gesprek plaatsgevonden tussen de [eiser, sub 2] , de projectleider van de gemeente en zijn leidinggevende. In dit gesprek heeft de Gemeente wederom geconcludeerd dat geen andere uitvoering van het herinrichtingsplan mogelijk is.

3.Het geschil

3.1.
[de B.V. c.s.] vordert, zakelijk weergegeven:
primair:
de Gemeente te veroordelen de huidige inrichting van de [straat] , ter hoogte van het pand en de uitritten van [de B.V. c.s.] , te handhaven en daarmee de huidige onbelemmerde mogelijkheid om gebruik te kunnen maken van de uitritten in het pand en de mogelijkheid om hieruit zowel naar links als naar rechts onbelemmerd te kunnen in- en uitrijden, te waarborgen;
de Gemeente te veroordelen zich te onthouden van verdere uitvoering, althans het daartoe opdracht geven aan derden, van de werkzaamheden ter uitvoering van het herinrichtingsplan ter hoogte van het pand van [de B.V. c.s.] , en daarbij meer in het bijzonder te bepalen dat de Gemeente de mogelijkheid om onbelemmerd in en uit de bestaande uitritten van het pand van [de B.V. c.s.] te kunnen rijden met voertuigen – inhoudende dat uit iedere uitrit van het pand zowel naar de linker als naar de rechterzijde met een (camper)voertuig kan worden uitgereden – dient te waarborgen, althans het de Gemeente te verbieden om op grond van het definitieve herinrichtingsplan tegenover die uitritten parkeerplaatsen en een boom te realiseren;
subsidiair:
de Gemeente te veroordelen binnen tien dagen na betekening van dit vonnis in overleg te treden met [de B.V. c.s.] over een voor beiden aanvaardbare herinrichting van de [straat] ter hoogte van het pand van [de B.V. c.s.] , waarbij de Gemeente zich expliciet rekenschap geeft van de belangen van [de B.V. c.s.] en de mogelijk door [de B.V. c.s.] te lijden schade door de herinrichting;
de Gemeente te bevelen de herinrichting dan uit te voeren conform hetgeen de Gemeente en [de B.V. c.s.] overeen zijn gekomen;
alles met veroordeling van de Gemeente in de kosten van de procedure, de buitengerechtelijke kosten en de nakosten, alles vermeerderd met de wettelijke rente bij niet tijdige betaling.
3.2.
Daartoe voert [de B.V. c.s.] – samengevat – het volgende aan. In het herinrichtingsplan wordt ter hoogte van [straat] [huisnummer 2] een knik in de weg gerealiseerd. Parkeerplaatsen die nu aan de kant van het pand van [de B.V. c.s.] liggen, worden naar de overkant van de weg verplaatst en daarmee tegenover de uitritten van [de B.V. c.s.] gesitueerd. Hoewel in het definitieve ontwerp van de herinrichting, naar aanleiding van het bezwaar van [de B.V. c.s.] zoals neergelegd in de brief van 15 mei 2019, twee parkeerplaatsen tegenover de uitritten van [de B.V. c.s.] zijn opgeheven, is het volgens [de B.V. c.s.] ook met die wijziging nog steeds niet mogelijk om volledig gebruik te maken van de uitritten. Vanuit de linker uitrit is het dan alleen nog mogelijk om (met grotere voertuigen, zoals campers) rechtsaf te slaan. Alle voertuigen die gebruik maken van deze uitrit en naar het centrum willen of het dorp willen verlaten, moeten omrijden en door een woonwijk rijden, of halverwege op de weg keren. Dat is een onwenselijke situatie voor zowel [de B.V. c.s.] als de bewoners van de wijk. Voor de rechter uitrit geldt dat het alleen mogelijk is om linksaf te slaan. Hierdoor ontstaan onwenselijke en onveilige situaties, te meer omdat er sprake is van tweerichtingsverkeer in de [straat] . Dit betekent dat het mogelijk moet zijn om op veilige wijze beide rijrichtingen te gebruiken. Door de knik in de weg vermindert ook de verkeersveiligheid, omdat auto’s door deze knik richting de stoep rijden. Met hoge snelheden bestaat hierdoor de kans dat voetgangers worden aangereden. Ook komt, zo stelt [de B.V. c.s.] , door die knik de straat te dicht op de uitritten te liggen, waardoor de voertuigen te dicht langs de uitritten van [de B.V. c.s.] passeren. Voertuigen die de uitrit verlaten hebben geen zicht op de straat, waardoor een onveilige situatie ontstaat. In de huidige situatie is dit zicht er wel, omdat er aan de zijde van de uitritten een parkeerstrook aanwezig is van twee meter, waardoor de voertuigen verder naar buiten kunnen rijden en er meer zicht op de rijbaan ontstaat.
3.3.
[de B.V. c.s.] voert verder aan dat als de herinrichting wordt gerealiseerd dat, gezien het bovenstaande, leidt tot schade voor hem. De waarde van het pand zal dalen, omdat het niet meer mogelijk is volledig gebruik te maken van de uitritten en de bedrijfsbestemming zo niet meer volledig kan worden uitgeoefend. De Gemeente heeft gelet op dit alles in redelijkheid niet tot haar beslissing tot herinrichting kunnen komen en heeft de belangen van [de B.V. c.s.] onvoldoende afgewogen. De herinrichting en (de vaststelling van) het definitieve plan zijn in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Door meerdere bepalingen van de Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet in acht te nemen, kwalificeert het handelen van de Gemeente als een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. Er moet van de herinrichting worden afgezien, of het herinrichtingsplan moet zodanig worden aangepast dat het voor [de B.V. c.s.] mogelijk is om met een voertuig op een normale manier in beide rijrichtingen zijn bedrijfspand te verlaten, aldus nog steeds [de B.V. c.s.] .
3.4.
De Gemeente voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[de B.V. c.s.] legt aan zijn vordering onrechtmatig handelen van de Gemeente ten grondslag. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit spoedeisende geval de voorzieningenrechter in kort geding – gegeven. Partijen gaan er verder in dit kort geding beiden vanuit dat de bestuursrechtelijke weg van bezwaar en beroep niet openstaat en dat [de B.V. c.s.] niet langs die weg uitvoering van de herinrichting kan voorkomen. De voorzieningenrechter neemt dit ook tot uitgangspunt, zodat [de B.V. c.s.] bij de burgerlijke rechter in zijn vordering kan worden ontvangen.
4.2.
In geschil is de vraag of de Gemeente in redelijkheid tot de beslissing tot herinrichting van de [straat] op de voorgenomen wijze heeft kunnen komen. Bij de beoordeling van dit geschil stelt de voorzieningenrechter voorop dat de Gemeente bij het inrichten van de openbare ruimte beleidsvrijheid toekomt. Daarbij moet zij rekening houden met verschillende, vaak tegenstrijdige belangen. Het is, in algemene zin, niet de taak van de burgerlijke rechter om deze belangen – die zijn afgewogen door het openbaar bestuur – opnieuw tegen elkaar af te wegen. De rechter moet alleen beoordelen of de Gemeente bij gebruikmaking van haar bevoegdheid in casu onrechtmatig handelt jegens [de B.V. c.s.] . Maatstaf daarvoor is of gezegd kan worden dat de Gemeente in redelijkheid niet tot de door haar gemaakte afweging heeft kunnen komen. Gelet op de aard van de bevoegdheid van de Gemeente moet de rechterlijke toetsing in dit kort geding terughoudend zijn.
4.3.
Kern van het bezwaar van [de B.V. c.s.] is dat de Gemeente het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden door onvoldoende zijn belangen in acht te nemen, omdat hij door de herinrichting niet langer de uitritten van het pand onbelemmerd kan gebruiken. In dit bezwaar kan [de B.V. c.s.] niet gevolgd worden. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.4.
Allereerst is door [de B.V. c.s.] niet betwist dat het ook in de nieuwe situatie (de situatie na de herinrichting) met een normale personenauto mogelijk is de beide uitritten onbelemmerd – en dus beide kanten op – te gebruiken. Verder heeft de Gemeente een rapport van een onafhankelijk verkeersdeskundige overgelegd waaruit valt af te leiden dat het in de nieuwe situatie zonder meer mogelijk is om met grotere voertuigen (zoals een camper) vanuit de linker uitrit naar rechts af te slaan en vanuit de rechter uitrit naar links af te slaan. [de B.V. c.s.] heeft dat rapport op dit punt ook niet betwist. De Gemeente heeft verder, onder verwijzing naar voornoemd rapport, onweersproken gesteld dat het tevens mogelijk is om met grotere voertuigen vanuit de uitritten de andere kant op af te slaan, maar dat dan met het voertuig “gestoken” moet worden. Indien de gebruiker van de uitrit niet wenst te “steken” en de andere kant op wil dan de richting die onbelemmerd mogelijk is vanaf de betreffende uitrit, dan zal moeten worden omgereden. Dit betreft het omrijden om een blokje huizen heen, hetgeen – zoals de Gemeente onweersproken heeft gesteld –
“nog geen drie minuten”in beslag neemt. .
4.5.
Onder de gegeven omstandigheden kan in het midden blijven of uitvoering van de herinrichting ten aanzien van het gebruik van de uitritten voor [de B.V. c.s.] een objectieve verslechtering oplevert ten opzichte van de oude situatie (volgens de Gemeente niet en volgens [de B.V. c.s.] wel). De voorzieningenrechter is namelijk van oordeel dat [de B.V. c.s.] in de nieuwe situatie hoe dan ook niet zodanig benadeeld wordt, dat geconcludeerd moet worden dat de Gemeente in redelijkheid niet tot de door haar gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen. Immers, vast staat dat [de B.V. c.s.] de beide uitritten ook met grote voertuigen elk één kant op onbelemmerd kan blijven gebruiken. De herinrichting heeft slechts als gevolg dat hij, indien hij de uitritten met een groot voertuig toch de andere kant op wil gebruiken, zal moeten “steken” met dat voertuig of, als hij dat niet wil, een geringe omweg moet maken. Dit is een zodanig beperkt nadeel voor [de B.V. c.s.] dat hij hierdoor niet onevenredig in zijn belangen wordt geschaad. Van schending van het evenredigheidsbeginsel is dus geen sprake en de beslissing van de gemeente ten aanzien van de herinrichting is niet onaanvaardbaar.
4.6.
Hetgeen [de B.V. c.s.] heeft gesteld over de veiligheid als gevolg van de aangebrachte knik in de weg maakt het oordeel niet anders. De knik in de weg wordt volgens de Gemeente juist aangebracht om de snelheid in de straat te verminderen. Dat de knik niet dit effect zal hebben kan op basis van de stellingen van [de B.V. c.s.] niet worden aangenomen, te minder omdat in de straat als maximum snelheid 30km/uur geldt en ook daarom dus niet aannemelijk is dat voertuigen door de knik – zoals [de B.V. c.s.] stelt – “met hoge snelheden” richting de stoep zullen rijden. Ook de stellingen van [de B.V. c.s.] met betrekking tot het zicht op de weg bij het verlaten van zijn pand leiden niet tot een ander oordeel. Ook hier kan in het midden blijven of er ten aanzien van het zicht bij het verlaten van het pand een verslechtering is ten opzichte van de oude situatie. Immers, ook in de nieuwe situatie is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een situatie waarbij [de B.V. c.s.] voldoende veilig de uitrit kan verlaten, mede gezien de mate waarin de [straat] door voertuigen wordt gebruikt (zoals ook door [de B.V. c.s.] wordt erkend is het een rustige straat en geen doorgaande weg) en de geldende maximumsnelheid van 30 km/uur.
4.7.
Bij het vorenstaande is in aanmerking genomen dat de Gemeente voldoende heeft toegelicht welk algemeen belang zij bij de gekozen herinrichting in acht heeft genomen, namelijk behoud van de parkeergelegenheid, meer groen in de straat en aandacht voor verkeersveiligheid. Dit zijn allemaal belangen die in de gegeven omstandigheden – gezien de beperkte effecten van de herinrichting op het gebruik van de uitritten door [de B.V. c.s.] – prevaleren boven het persoonlijk belang van [de B.V. c.s.] bij een ongewijzigde situatie ten aanzien van de uitritten. Dat er wellicht ook andere manieren zijn voor de Gemeente om voormelde algemene belangen te realiseren maakt niet dat de Gemeente in redelijkheid niet voor de nu gekozen wijze van herinrichting heeft kunnen kiezen. In dit verband kan ook niet uit het oog worden verloren dat het pand thans niet bedrijfsmatig gebruikt wordt, dat de vraag is of dat in de toekomst anders zal zijn en dat gesteld noch gebleken is dat er nu (bij privégebruik door [de B.V. c.s.] ) dan wel in de toekomst (bij eventueel bedrijfsmatig gebruik) veelvuldig met grote voertuigen gebruik gemaakt wordt van de uitritten.
4.8.
De voorzieningenrechter gaat tot slot voorbij aan de stelling van [de B.V. c.s.] dat de Gemeente bij de besluitvorming over de herinrichting anderszins de algemene beginselen van behoorlijk bestuur onvoldoende in acht heeft genomen. Van onzorgvuldig handelen van de Gemeente bij de voorbereiding van het herinrichtingsbesluit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken. Doel van de herinrichting was vernieuwing en verbetering van de [straat] . Dat is een gerechtvaardigd openbaar belang. De Gemeente is het traject om te komen tot een herinrichtingsplan vervolgens aangevangen door een schets- en ideeënavond te houden en heeft naar aanleiding van de resultaten daarvan en onderzoek naar de parkeerdruk, de verkeersafwikkeling en de veiligheid in de [straat] een voorlopig ontwerp gemaakt. Vervolgens is een inloopavond gehouden en zijn bewoners in de gelegenheid gesteld suggesties voor verbeteringen op het voorlopig ontwerp aan te reiken. Deze suggesties zijn deels verwerkt in het definitief ontwerp van het herinrichtingsplan en op de aangedragen suggesties is in de “nota van beantwoording [straat] Oost” ook inhoudelijk gereageerd. Vast staat dat er ook nog aanpassingen zijn gedaan naar aanleiding van opmerkingen van [de B.V. c.s.] . Uit dit alles volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat sprake is van een voldoende zorgvuldige voorbereiding van de herinrichting. Daarnaast heeft de Gemeente de wijze van de invulling van de herinrichting ook voldoende gemotiveerd, onder andere in voormelde nota van beantwoording, alsmede jegens [de B.V. c.s.] persoonlijk in de contacten die de Gemeente zowel mondeling als schriftelijk met [de B.V. c.s.] heeft gehad.
4.9.
Slotsom van het vorenstaande is dat van onrechtmatig handelen van de Gemeente jegens [de B.V. c.s.] door tot uitvoering van het herinrichtingsplan over te gaan naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake is. Dit betekent dat er geen aanleiding is om de primaire vordering toe te wijzen en dat er evenmin aanleiding is voor toewijzing van de subsidiaire vordering.
4.10.
[de B.V. c.s.] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [de B.V. c.s.] af;
5.2.
veroordeelt [de B.V. c.s.] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Gemeente begroot op € 1.619,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 639,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2020.
idt