In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in de zaken NL20.12329 en NL20.12304. Eiser, een vreemdeling met de Dominicaanse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zijn opgelegd. Eiser stelt dat hij rechtmatig verblijf heeft in Spanje, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij rechtmatig verblijf heeft. De rechtbank concludeert dat eiser onder de reikwijdte van de Terugkeerrichtlijn valt en dat de terugkeermaatregel terecht is opgelegd.
De rechtbank behandelt ook de gronden van de ophouding van eiser. Eiser voert aan dat er gebreken zijn in de procedure, waaronder het feit dat hij op de onjuiste grondslag is opgehouden en dat hij geen toegang heeft gehad tot juridische bijstand. De rechtbank stelt vast dat eiser ten tijde van de inbewaringstelling geen rechtmatig verblijf had en dat de ophouding op de onjuiste grondslag heeft plaatsgevonden. Desondanks oordeelt de rechtbank dat de belangen van de Staat om de bewaring voort te zetten zwaarder wegen dan de belangen van eiser bij invrijheidstelling.
De rechtbank wijst de beroepen ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Eiser heeft recht op vergoeding van proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.050,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 juni 2020 en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.