In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2020 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 15 juni 2020 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om een zorgmachtiging voor een betrokkene, geboren in 1965 in Suriname, die thans verblijft in een accommodatie. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoek telefonisch gehouden, vanwege de geldende veiligheidsmaatregelen in verband met COVID-19. Tijdens de zitting heeft de betrokkene aangegeven dat het goed met hem gaat en dat hij naar huis wil, maar de advocaat van de betrokkene heeft betoogd dat er geen ernstig nadeel is en dat het verzoek afgewezen moet worden.
De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een uitgebreide neurocognitieve stoornis, wat leidt tot ernstig nadeel voor zijn gezondheid. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn en dat verplichte zorg noodzakelijk is. De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden, met specifieke maatregelen zoals het toedienen van medicatie, het verrichten van medische controles en het beperken van de bewegingsvrijheid. De beschikking is gegeven door rechter H.M. Boone, bijgestaan door griffier F.A.M. Vreeswijk, en is uitgesproken ter openbare zitting.