ECLI:NL:RBDHA:2020:6139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19/8056
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om dwangsom wegens tijdig beslissen door bestuursorgaan

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had een verzoek ingediend om een dwangsom wegens niet tijdig beslissen, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verweerder binnen twee weken na de ingebrekestelling een beslissing had genomen, waardoor er geen dwangsom verschuldigd was. Eiseres had zich op 23 maart 2017 gemeld voor een woningaanpassing in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Na een lange procedure, waarin meerdere besluiten en aanvragen zijn gedaan, heeft verweerder uiteindelijk op 4 juni 2019 een beslissing genomen op de aanvraag van eiseres. Eiseres was van mening dat deze beslissing enkel was genomen om de termijn te redden en onder het betalen van een dwangsom uit te komen. De rechtbank volgde eiseres hierin niet en oordeelde dat verweerder terecht had gesteld dat de ingediende offerte onvoldoende gespecificeerd was. De rechtbank merkte op dat de procedure rond de gevraagde voorziening veel te lang had geduurd, maar dat dit niet leidde tot de conclusie dat verweerder in gebreke was. Eiseres werd aangeraden om in een aparte procedure een verzoek om schadevergoeding in te dienen, indien zij dit wenste. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/8056

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om toekenning van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen afgewezen.
Bij besluit van 6 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij e-mail van 25 mei 2020 heeft eiseres aanvullende stukken ingediend.
Bij brief van eveneens 25 mei 2020 heeft verweerder aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 4 juni 2020 plaatsgevonden met behulp van een videoverbinding via skype. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres heeft zich op 23 maart 2017 gemeld voor een woningaanpassing in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Volgens het meldingsformulier gaat het om hulp bij het gebruiken van drempels, de deuren en de trap.
1.2.
Na deze melding heeft een huisbezoek plaatsgevonden, waarbij geconstateerd is dat een nieuwe trap en een nieuwe traplift nodig zijn. Bij brief van 8 juni 2017 wordt eiseres verzocht om een (bouw)tekening van de nieuwe trap en een offerte voor het plaatsen van deze trap, zodat de situatie goed beoordeeld kan worden.
1.3.
Bij brief van 10 juli 2017 heeft verweerder eiseres geïnformeerd dat de door haar ingediende offerte van aannemersbedrijf [aannemersbedrijf] van 10 juni 2017 niet aan de vereisten voldoet, aangezien de trap na de voorgestelde plaatsing van de traplift niet aan het Bouwbesluit 2012 zal voldoen. Verweerder verzoekt eiseres derhalve een nieuwe offerte op te laten stellen.
1.4.
Vervolgens heeft eiseres op 7 augustus 2017 een aangepaste offerte van [aannemersbedrijf] van 31 juli 2017 ingediend.
1.5.
Bij brief van 19 december 2017 heeft eiseres verweerder verzocht de kosten te vergoeden voor de door expertisebureau Eksom gemaakte bouwkundige tekeningen ten behoeve van de zogenoemde vergunningcheck voor het verplaatsen en vernieuwen van de trap. Volgens bijgevoegde factuur van 15 december 2017 bedragen deze kosten € 580,80. Verder verzoekt eiseres verweerder om aan te geven of aangevangen kan worden met het vervangen van de trap. Op 7 februari 2018 heeft verweerder de gevraagde vergoeding ten bedrage van € 580,80 toegekend.
1.6.
Op 10 april 2018 heeft opnieuw een huisbezoek plaatsgevonden, verricht door
een aannemer van Van Beukering & Borsboom B.V. en [bouwkundige] , bouwkundige in dienst van verweerder.
1.7.
Op 30 mei 2018 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op de aanvraag van 12 maart 2018. Volgens eiseres betreft het een Wmo-aanvraag voor het vervangen van de oprijplaten bij de voor- en achterdeur en het plaatsen van een tillift voor de auto. Daarnaast geeft eiseres aan dat er nog altijd geen beslissing is genomen op haar aanvraag voor een nieuwe traplift.
1.8.
Bij besluit van 26 juli 2018 heeft verweerder aan eiseres een dwangsom ter hoogte van € 1.260,- toegekend, omdat nog altijd geen besluit was genomen op de aanvraag van eiseres van 19 december 2017.
1.9.
Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 19 april 2019 aan eiseres een bedrag van € 5.071,61 toegekend. Volgens verweerder betreft dit een schadevergoeding ter compensatie van de ongelukkige samenloop van omstandigheden met betrekking tot de plaatsing van de (nieuwe) traplift.
1.10.
Bij brief van 22 mei 2019 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op haar aanvraag. Eiseres geeft aan dat er na tweeënhalf jaar nog altijd geen beslissing is genomen op haar aanvraag om een nieuwe traplift. Volgens eiseres is inmiddels sprake van een gevaarlijke situatie vanwege de instabiele trap.
1.11.
Bij besluit van 4 juni 2019 heeft verweerder de gevraagde woningaanpassing, namelijk het verplaatsen en vervangen van de huidige trap en het plaatsen van een nieuwe traplift, afgewezen. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat eiseres niet (tijdig) de gevraagde gegevens heeft verstrekt, waardoor de aanvraag niet beoordeeld kan worden. Eiseres heeft op 15 juni 2019 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.12.
Vervolgens heeft verweerder eiseres in reactie op de ingebrekestelling van
22 mei 2019 bij het primaire besluit medegedeeld geen dwangsom verschuldigd te zijn, omdat binnen twee weken na die ingebrekestelling alsnog, en tijdig, een beslissing is genomen op de aanvraag, namelijk de beslissing van 4 juni 2019.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften (hierna: de commissie) van 28 oktober 2019, het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Hierbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen recht heeft op een dwangsom, nu verweerder binnen twee weken na de ingebrekestelling van 22 mei 2019 en dus tijdig een beslissing heeft genomen op de aanvraag van eiseres.
3. Eiseres voert in beroep aan dat de ingebrekestelling van 22 mei 2019 ten onrechte is afgewezen. Verweerder motiveert de afwijzing van de gevraagde voorziening door aan te geven dat eiseres onvoldoende informatie heeft verstrekt, echter kort daarna is verweerder zonder nadere informatie op 11 oktober 2019 alsnog overgegaan tot toekenning van de gevraagde voorziening. Het heeft dus bijna drie jaar geduurd voordat verweerder een inhoudelijke beslissing heeft genomen op de aanvraag. Deze trage besluitvorming heeft geleid tot een groot risico voor de veiligheid van eiseres en haar gezin. Zij hebben namelijk bijna drie jaar in angst geleefd dat de trap inclusief de traplift zou bezwijken. Verweerder heeft met deze handelswijze zijn zorgplicht ernstig geschonden en dient eiseres hiervoor te compenseren. Verweerder heeft dan wel zijn excuses aangeboden, maar een schadeloosstelling zou passender zijn.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij besluit van 11 oktober 2019 een bedrag van € 17.907,25 aan eiseres heeft toegekend om de gevraagde woningaanpassing te realiseren. Het betreft het verwijderen van de oude trap en het plaatsen van een nieuwe trap.
5.1.
In deze procedure kan alleen beoordeeld moet worden of verweerder terecht niet is overgegaan tot toekenning van een dwangsom vanwege niet tijdig beslissen. De ingebrekestelling van 22 mei 2019 en de reactie van verweerder daarop waren immers de aanleiding.
5.2.
Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat de eerste dag waarover een dwangsom verschuldigd is de eerste dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
5.3.
De ingebrekestelling is van 22 mei 2019. Verweerder heeft deze schriftelijke ingebrekestelling op 23 mei 2019 heeft ontvangen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op
6 juni 2019 een beslissing moest nemen. Nu verweerder reeds op 4 juni 2019 en dus binnen twee weken na de schriftelijke ingebrekestelling een beslissing heeft genomen, is geen sprake van niet tijdig beslissen. Verweerder was op grond van het derde lid van artikel 4:17 van de Awb dan ook geen dwangsom verschuldigd. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat verweerder dit besluit van 4 juni 2019 enkel heeft genomen om de termijn te redden en onder het betalen van een dwangsom uit te komen. Verweerder heeft in dat besluit te kennen gegeven dat de ingediende offerte onvoldoende gespecificeerd was. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om te oordelen dat verweerder hierin geen gelijk had. De offerte bevatte immers geen uitgewerkte opgave van materiaalkosten en manuren. Kortom, verweerder was niet in gebreke, en hoefde daarom geen dwangsom uit te keren.
6. Gelet hierop is het beroep ongegrond.
7. Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op. Uit het dossier kan worden afgeleid dat de procedure rond de gevraagde voorziening, namelijk de vervanging van de trap en het plaatsen van een nieuwe traplift, veel te lang heeft geduurd. Mogelijk is door verweerder niet altijd even voortvarend gehandeld. Dit heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting ook toegegeven. Aan de andere kant blijkt ook uit het dossier dat de voorziening, mede gelet op de onderliggende gezondheidsproblematiek van eiseres, technisch behoorlijk ingewikkeld was. Uiteindelijk is de voorziening dan toch gerealiseerd, en tijdens de zitting heeft eiseres te kennen gegeven dat zij daarover op zich tevreden is. Voor zover eiseres van mening is dat zij, los van het schadebedrag dat bij besluit van
19 april 2019 al is toegekend (zie overweging 1.9.) toch nog recht heeft op financiële compensatie in de vorm van een schadevergoeding, omdat zij lang heeft moeten wachten en al die tijd in angst heeft moeten leven door de gevaarlijke situatie in huis, dan staat het haar vrij om in een aparte procedure een verzoek om schadevergoeding bij de rechtbank in te dienen. Die mogelijkheid is opengesteld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Indien eiseres zo’n verzoek om schadevergoeding overweegt, raadt de rechtbank haar aan om het verzoek goed te onderbouwen en ter ondersteuning professionele rechtsbijstand in te schakelen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 25 juni 2020 gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak op 25 juni 2020 niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.