Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2020 in de zaak tussen
[eiseres] , te [plaats] , eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
22 mei 2019 bij het primaire besluit medegedeeld geen dwangsom verschuldigd te zijn, omdat binnen twee weken na die ingebrekestelling alsnog, en tijdig, een beslissing is genomen op de aanvraag, namelijk de beslissing van 4 juni 2019.
6 juni 2019 een beslissing moest nemen. Nu verweerder reeds op 4 juni 2019 en dus binnen twee weken na de schriftelijke ingebrekestelling een beslissing heeft genomen, is geen sprake van niet tijdig beslissen. Verweerder was op grond van het derde lid van artikel 4:17 van de Awb dan ook geen dwangsom verschuldigd. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat verweerder dit besluit van 4 juni 2019 enkel heeft genomen om de termijn te redden en onder het betalen van een dwangsom uit te komen. Verweerder heeft in dat besluit te kennen gegeven dat de ingediende offerte onvoldoende gespecificeerd was. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om te oordelen dat verweerder hierin geen gelijk had. De offerte bevatte immers geen uitgewerkte opgave van materiaalkosten en manuren. Kortom, verweerder was niet in gebreke, en hoefde daarom geen dwangsom uit te keren.
19 april 2019 al is toegekend (zie overweging 1.9.) toch nog recht heeft op financiële compensatie in de vorm van een schadevergoeding, omdat zij lang heeft moeten wachten en al die tijd in angst heeft moeten leven door de gevaarlijke situatie in huis, dan staat het haar vrij om in een aparte procedure een verzoek om schadevergoeding bij de rechtbank in te dienen. Die mogelijkheid is opengesteld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Indien eiseres zo’n verzoek om schadevergoeding overweegt, raadt de rechtbank haar aan om het verzoek goed te onderbouwen en ter ondersteuning professionele rechtsbijstand in te schakelen.