ECLI:NL:RBDHA:2020:6138

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
AWB 20/788 (beroep) en 20/789 (vovo)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om voorlopige voorziening en beroep inzake verblijfsrecht van gemeenschapsonderdaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2020 uitspraak gedaan in een beroep en verzoek om voorlopige voorziening van eiser, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen, maar deze aanvraag werd op 24 september 2019 door verweerder afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd op 13 januari 2020 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat de rechtbank op het beroep zou beslissen.

De rechtbank overwoog dat, nu in de hoofdzaak een beslissing zou volgen, het verzoek om een voorlopige voorziening zijn belang had verloren en daarom niet voor toewijzing in aanmerking kwam. De rechtbank wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank deed uitspraak zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank concludeerde dat verweerder afdoende had gemotiveerd waarom eiser niet had aangetoond dat hij en referente langer dan drie maanden daadwerkelijk in België hadden verbleven. Ook was niet aangetoond dat zij voorafgaand aan de aanvraag ten minste zes maanden een gezamenlijke huishouding hadden gevoerd. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/788 (beroep) en AWB 20/789 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 3 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Nigeriaans nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
eiser, verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. G.Th.J. Bos),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 24 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Op 10 april 2019 heeft eiser de hier voorliggende aanvraag ingediend. Als verblijfsgever is ingevuld [referente] (referente). Referente heeft de Surinaamse nationaliteit.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat niet is aangetoond dat eiser een duurzame relatie heeft met referente. Evenmin is aangetoond dat eiser ten minste drie maanden feitelijk en daadwerkelijk met referente in België heeft verbleven. Eiser en referente hebben alleen administratief verblijf in België aangetoond. Zij hebben geen bewijsstukken overgelegd waaruit hun daadwerkelijke verblijf in België blijkt. Daarnaast hebben zij niet aangetoond dat zij voorafgaand aan de onderhavige aanvraag tenminste zes maanden een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd en gedurende die termijn feitelijk samenwoonden.
Eisers voeren aan dat zij een aantal documenten hebben verstrekt, zoals vermeld onderaan pagina 2 en bovenaan pagina 3 van het bestreden besluit (hierna: de documenten). Daaruit blijkt volgens eisers de samenwoning. Eisers betreuren het dat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Zij hadden hun standpunt kunnen toelichten en meer duidelijkheid kunnen geven over hun relatie. Er zijn verklaringen overgelegd van de twee dochters van referente waaruit de samenwoning tussen eiser en referente blijkt.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit duidelijk het toetsingskader uiteen heeft gezet en dat hij afdoende heeft gemotiveerd waarom eiser met de door hem overgelegde stukken niet heeft aangetoond of aannemelijk heeft gemaakt dat eiser en referente langer dan drie maanden daadwerkelijk in België hebben verbleven. Daarnaast heeft verweerder afdoende gemotiveerd dat eiser en referente niet hebben aangetoond dat zij voorafgaande aan de onderhavige aanvraag tenminste zes maanden een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd en gedurende die termijn feitelijk samenwoonden. Uit de twee overlegde verklaringen van de dochters blijkt niet dat sprake is van tenminste zes maanden een gezamenlijke huishouding voorafgaand aan de onderhavige aanvraag en dat gedurende die termijn sprake was van feitelijk samenwonen. Hoewel gemachtigde in zijn beroepschrift van 3 maart 2020 heeft aangekondigd aanvullend bewijs te doen toekomen, heeft de rechtbank dit tot op heden niet ontvangen terwijl hij daartoe ruimschoots de gelegenheid had.
De stelling dat de hoorplicht, als bedoeld in artikel 7:2 van de Awb is geschonden, slaagt ook niet. Van de in artikel 7:2 van de Awb bedoelde algemene hoorplicht kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Gelet op wat eiser heeft aangedragen en in het primaire besluit is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat van zo’n situatie in dit geval sprake is, zodat verweerder van het horen van eiser heeft kunnen afzien. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiser in de bezwaarfase geen nieuwe stukken heeft overgelegd, terwijl in de primaire fase duidelijk is aangegeven welke stukken moesten en behoorden te worden overgelegd.
Het beroep is kennelijk ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Verzoek om een voorlopige voorziening

9. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
10. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier. De beslissing is gedaan op 3 juli 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.