ECLI:NL:RBDHA:2020:6134

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 / 4098
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening wegens woningsluiting op grond van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die met zijn gezin in Nederland verblijft, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de waarnemend burgemeester van Zoetermeer, dat de sluiting van zijn woning voor drie maanden heeft gelast op grond van de Opiumwet. De sluiting ging in op 15 juni 2020, na een bestuurlijke rapportage van de politie waarin werd vermeld dat er hennep in de woning was aangetroffen. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij en zijn gezin vanwege de coronamaatregelen niet naar hun woning in Spanje kunnen terugkeren en dat de sluiting hen in een noodsituatie zou brengen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelde dat de aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een spoedeisende situatie. De rechter wees erop dat de coronamaatregelen in Spanje versoepeld waren en dat er geen belemmeringen meer waren voor verzoeker en zijn gezin om naar Spanje terug te keren. Bovendien was verzoeker niet in staat om zijn spoedeisend belang aannemelijk te maken, aangezien hij geen onderbouwing had gegeven voor zijn stellingen over het reguliere verblijf van zijn gezin in Spanje, de horecaonderneming en de schoolgang van zijn kinderen.

De voorzieningenrechter benadrukte dat zijn oordeel voorlopig van aard is en niet bindend is voor een eventueel bodemgeding. De uitspraak werd gedaan zonder openbare zitting vanwege de coronamaatregelen, maar zal later alsnog openbaar worden gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4098
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juli 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. C.M. van der Burg),
tegen

de waarnemend burgemeester van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Schmidt).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder gelast de woning aan de [adres] [huisnummer] te [plaats] (de woning) voor de duur van drie maanden te sluiten, ingaande op 15 juni 2020.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de werking van het primaire besluit opgeschort tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft per telefoon- en beeldverbinding plaatsgevonden op 26 juni 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 3 december 2019 blijkt dat er op 28 november 2019 een persoon aangifte heeft gedaan nadat hij was overvallen in de woning. Op grond van de inhoud van de bestuurlijke rapportage acht verweerder zich bevoegd om tot sluiting van de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet over te gaan. Nu een feitelijke hoeveelheid hennep aanwezig was in de woning neemt verweerder aan dat deze bestemd was voor de verkoop, aflevering en verstrekking en dus een handelsvoorraad vormen. Op basis van de feiten en omstandigheden en met inachtneming van het Damoclesbeleid gemeente Zoetermeer acht verweerder de tijdelijke sluiting van de woning voor de duur van drie maanden passend en stelt dat niet met een waarschuwing kan worden volstaan nu verweerder zeven verzwarende omstandigheden heeft geconstateerd.
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
4. Verzoeker voert hierover aan dat hij sinds enkele maanden met zijn vrouw en twee minderjarige kinderen in de woning woont. Verzoeker en zijn gezin kunnen vanwege het coronavirus voorlopig niet naar de woning in Spanje wat hen noodzaakt om in Nederland te blijven. De kinderen hebben schoolactiviteiten in Nederland en het gezin wil gedurende de zomervakantie in Nederland verblijven. De voorgenomen duur van de sluiting van de woning is niet overbrugbaar. Door de sluiting van de woning komt het gezin op straat te staan en in een noodsituatie terecht.
5. Verweerder heeft betoogd dat volgens de website van de ANWB de situatie in Spanje omtrent de coronamaatregelen vergelijkbaar is met die van Nederland en er geen belemmering is om naar Spanje te gaan. Verder stelt verweerder dat verzoeker en zijn gezin voor het grote deel van het jaar in Spanje hebben verbleven en de kinderen daar onderwijs kregen. Ook het voornemen voor de woningsluiting heeft verzoeker niet ontvangen nu hij en zijn gezin in Spanje zaten.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de aangevoerde omstandigheden niet tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van een spoedeisende situatie die het treffen van een voorlopige voorziening noodzakelijk maken. De voorzieningenrechter stelt vast dat blijkens het reisadvies over Spanje van het ministerie van Buitenlandse Zaken (laatst gewijzigd 21 juni 2020) reizigers worden toegelaten en de in- en uitreisbeperkingen zijn opgeheven. De lokale maatregelen die genomen waren tegen de verspreiding van het coronavirus zijn ook versoepeld. Voor verzoeker en zijn gezin is er dan ook geen beletsel meer om zijn huis in Spanje te betrekken.
7. Verzoeker heeft ter zitting aangevoerd dat zijn spoedeisend belang is gelegen in de onwenselijkheid terug te keren naar Spanje vanwege de nog geldende beperkende coronamaatregelen (zijn horecaonderneming bij Benidorm heeft geen omzet) en omdat zijn kinderen in Nederland naar school gaan. De voorzieningenrechter is hierover van oordeel dat verzoeker dit spoedeisend belang niet aannemelijk heeft gemaakt. Zo heeft hij geen onderbouwing gegeven over het reguliere verblijf van het gezin, de horecaonderneming of de schoolgang van zijn kinderen terwijl daar aanleiding toe was. Verzoeker heeft immers in het verzoekschrift aangegeven dat hij en zijn gezin een deel van het jaar in zijn huis in Spanje doorbrengen. Ook verzoekers stelling dat hij toegang tot de woning nodig heeft voor een geplande verbouwing is onvoldoende onderbouwd om spoedeisend belang aan te nemen.
8. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is gedaan op 7 juli 2020.
griffier voorzieningenrechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.