ECLI:NL:RBDHA:2020:6132

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
09/842311-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van dealen cocaïne en witwassen geldbedragen en voertuigen; Bewezenverklaring voor bezit cocaïne

Op 6 juli 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het dealen in cocaïne, het bezit van cocaïne en het witwassen van geldbedragen en voertuigen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen van dealen en witwassen, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het bezit van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de woning van de verdachte rechtmatig was, omdat er een redelijk vermoeden bestond dat hij zich schuldig had gemaakt aan overtreding van de Opiumwet. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne in de periode van 1 januari 2019 tot en met 4 oktober 2019. Tijdens de rechtszittingen op 13 januari en 22 juni 2020 werd het bewijs besproken, waaronder getuigenverklaringen en observaties van de politie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 1 januari 2019 tot en met 4 oktober 2019 cocaïne had bewerkt, verkocht en verstrekt. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 9 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en behandelverplichting. De rechtbank verklaarde ook dat de in beslag genomen Opel Corsa en geldbedragen verbeurd verklaard werden, terwijl de verdachte van andere beschuldigingen werd vrijgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842311-19
Datum uitspraak: 6 juli 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ,
[adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 13 januari 2020 (pro forma) en 22 juni 2020 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.F. Heslinga en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. F.A.M. Engels naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2018 tot en met 04 oktober 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
2.
hij op of omstreeks 04 oktober 2019 te 's-Gravenhage en/of Poeldijk, gemeente Westland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de woningen aan [adres 2] en/of [adres 3] en/of in een of meerdere voertuigen, opzettelijk aanwezig heeft gehad meerdere verpakkingen van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 4 oktober 2019, te 's Gravenhage, te Poeldijk (gemeente Westland), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
van één of meerdere voorwerpen (contant geld * en personenauto's**),
-de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of
-heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of
-dit voorwerp c.q. deze voorwerpen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij zich in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 4 oktober 2019 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van dealen in cocaïne en/of heroïne (feit 1) en dat hij op 4 oktober 2019 in vereniging een hoeveelheid cocaïne voorhanden heeft gehad (feit 2). Voorts wordt de verdachte verweten dat hij in vereniging geld en voertuigen heeft witgewassen (feit 3).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat partiële vrijspraak moet volgen voor het witwassen van de drie voertuigen, omdat het dossier daarvoor onvoldoende aanknopingspunten biedt.
De rechtbank zal hierna, voor zover relevant, ingaan op de standpunten van de officier van justitie.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – overeenkomstig haar op schrift gestelde pleitaantekeningen – ten aanzien van alle feiten betoogd dat de resultaten van de observaties waarin verdachte een rol speelt van het bewijs moeten worden uitgesloten omdat dit bewijs onrechtmatig is verkregen. (Mede) daarom moet vrijspraak volgen voor al het andere dan het aanwezig hebben van de gevonden cocaïne, althans kan hooguit het gedurende twee weken verstrekken van cocaïne aan anderen bewezen worden verklaard.
De raadsvrouw voert hiertoe (subsidiair) aan dat verdachte heeft bekend dat hij cocaïne voor eigen gebruik voorhanden had en dat hij aan anderen cocaïne heeft verstrekt, maar als een vriendendienst. Ten aanzien van de periode zoals genoemd onder feit 1 heeft de raadsvrouw betoogd dat deze moet worden ingekort en dat gelet op de verklaringen van de twee door de politie gehoorde afnemers alleen bewezen kan worden dat verdachte maximaal gedurende twee weken terug te rekenen vanaf 4 oktober 2019 cocaïne heeft verstrekt. Voorts heeft de raadsvrouw ten aanzien van feit 1 en feit 2 betoogd dat partiële vrijspraak moet volgen ten aanzien van het medeplegen en van hetgeen in de woning van de medeverdachte aan [adres 2] in Den Haag is aangetroffen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het witwassen van de voertuigen en de geldbedragen wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte consistent heeft verklaard over de (legale) herkomst van de geldbedragen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.4.1.
Onrechtmatig verkregen bewijs?
Aanleiding observaties
Op 9 april 2019 [2] en 15 juni 2019 [3] wordt er bij Meld Misdaad Anoniem (hierna: MMA) de melding gemaakt dat een Marokkaanse dealer genaamd [naam 1] dagelijks in café [naam café] drugs verhandelt en dat hij gebruikmaakt van het [telefoonnummer] . Uit het bedrijfsprocessensysteem van de politie komt naar voren dat het telefoonnummer in gebruik is bij verdachte. Ook blijkt dat verdachte gebruikmaakt van twee voertuigen, een Opel Corsa met [kenteken 1] en een Hyundai Getz met [kenteken 2] . [4] Naar aanleiding van deze bevindingen hebben verbalisanten onder meer op 28 juli 2019, 1, 3 en 9 augustus 2019 [5] gepost bij café [naam café] in Den Haag en uitgekeken naar de Opel Corsa. Tijdens deze observaties is [medeverdachte] herkend en is gezien dat hij gebruikmaakte van de Opel Corsa. Tijdens deze observaties werden (korte) ontmoetingen van diverse personen met de medeverdachte waargenomen die deden vermoeden dat er sprake was van overdracht van drugs.
Op 29, 30 en 31 augustus 2019 [6] is er wederom door de verbalisanten gepost bij café [naam café] . Tijdens deze observaties is gezien dat verdachte gebruik maakte van de Opel Corsa en is door de verbalisanten waargenomen dat verdachte handelingen verrichtte die deden vermoeden dat hij zich bezighield met de handel in verdovende middelen.
Naar aanleiding van de bevindingen tijdens de observaties is besloten om op 4 oktober 2019 een schepactie te organiseren waarbij de Opel Corsa met verdachte als bestuurder is gevolgd. [7] Tijdens deze schepactie hebben verbalisanten twee vermeende drugsdeals waargenomen en zijn twee afnemers gehoord. [8] Na het horen van de twee afnemers is verdachte op heterdaad aangehouden. De Opel Corsa en de woningen van beide verdachten doorzocht. Zowel in de auto als in de woning van de medeverdachte zijn verdovende middelen aangetroffen.
Door de verdediging is betoogd dat de observaties van verdachte door de politie op 29, 30 en 31 augustus 2019 moeten worden uitgesloten van het bewijs omdat zij onrechtmatig waren. Pas op 18 september 2019 is een bevel tot stelselmatige observatie verleend, terwijl de observaties voor die datum al een stelselmatig karakter hadden. Voornoemde observaties vormen door hun intensiteit, duur en gebruik van technische hulpmiddelen een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte. Voorts zijn de observaties onrechtmatig geweest omdat een redelijke verdenking van enige strafbaar feit ontbrak.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen observaties waarvoor geen machtiging als bedoeld in artikel 126g Sv is verleend, onrechtmatig zijn indien deze in verband met de plaats waar zij zijn uitgevoerd, de duur, intensiteit en frequentie ervan, alsmede het gebruik van technische hulpmiddelen, geschikt zijn om een min of meer compleet beeld te verkrijgen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de betrokkene. Indien dat niet het geval is, kan de met het observeren samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als zo beperkt worden beschouwd dat de algemene taakomschrijving van opsporingsambtenaren, neergelegd in artikel 3 van de Politiewet 1993 en artikel 141 Wetboek van Strafvordering (Sv), daarvoor voldoende legitimatie biedt. Voorts brengt het ontbreken van een verdenking in de zin van artikel 27 Sv niet mee dat dergelijke kortstondige en beperkte observaties onrechtmatig zijn aangevangen (vgl. Hoge Raad 13 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9338).
In tegenstelling tot hetgeen de raadsvrouw heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat voor de observaties in de voorliggende zaak geen bevel ex art. 126g van het Wetboek van Strafvordering vereist was.
In het proces-verbaal van bevindingen van 12 september 2019 [9] hebben de observanten uiteengezet hoe lang zij bij café [naam café] hebben gepost en daarbij genoemd op welke tijdstippen en voor hoe lang verdachte contact heeft gemaakt met bepaalde personen.
Op 29 augustus 2019 hebben de verbalisanten 2 uur een observatie uitgevoerd op de Opel Corsa en café [naam café] . [10] Tijdens deze observatie is gezien dat een man, later herkend als verdachte, café [naam café] kwam uitlopen en wegreed in de Opel Corsa. De verbalisanten verklaren dat zij gedurende de observatie in twee verschillende straten voor korte duur twee verschillende personen op de bijrijdersstoel hebben zien zitten. [11]
Op 30 augustus 2019 hebben de verbalisanten gedurende 45 minuten een observatie uitgevoerd op de Opel Corsa en café [naam café] . [12] Tijdens deze observatie hebben verbalisanten gezien dat verdachte uit café [naam café] kwam en dat hij wegreed met de Opel. De verbalisanten hebben de Opel Corsa uit het oog verloren. [13]
Op 31 augustus 2019 hebben de verbalisanten twee maal, in totaal gedurende 2 uur en tien minuten, een observatie uitgevoerd op de Opel Corsa en café [naam café] . [14] Tijdens deze observatie is gezien dat de Opel Corsa café [naam café] passeerde waarop zij een achtervolging hebben ingezet. Zij zagen dat verdachte naar twee verschillende portieken reed en na enkele minuten zijn weg vervolgde. Voorts zagen verbalisanten op een later moment dat in de auto van verdachte een bijrijder plaatsnam die na ongeveer dertig seconden uitstapte. Deze persoon vertoonde de uiterlijke kenmerken van een harddrugsgebruiker en nadat zij zagen dat deze persoon de voordeur van het perceel [nummer] opendeed werd hij herkend als zijnde een harddrugsgebruiker. Omstreeks 21:05 uur hebben verbalisanten gezien dat verdachte uit café [naam café] kwam lopen en dat hij ter hoogte van de “[bedrijf]” bij een man achterop de scooter plaatsnam en handelingen met de handen werden waargenomen. [15]
Naar het oordeel van de rechtbank kan met betrekking tot de hiervoor beschreven observaties – gelet op de duur, de intensiteit, de plaats en de wijze waarop deze zijn verricht – niet worden gezegd dat die geschikt waren om een min of meer compleet beeld te verkrijgen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van verdachte. Er is gepost bij café [naam café] , en de auto van verdachte is geobserveerd, gedurende enkele dagen en gedurende beperkte tijd. De observaties hebben een zo beperkte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, dat zij niet als stelselmatig kunnen worden beschouwd. Een bevel tot stelselmatige observatie was daartoe naar het oordeel van de rechtbank niet vereist. Aldus is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van onrechtmatige observaties. Nu geen sprake is van onrechtmatige observaties is een vormverzuim in het vooronderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering niet aan de orde. Het daartoe strekkende verweer wordt verworpen en de resultaten van deze observaties kunnen bijdragen tot het bewijs. Bovendien bestond op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, het redelijke vermoeden dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan overtreding van de Opiumwet.
3.4.2.
Het bewijs
Feit 1: handel in verdovende middelen
Verklaring verdachte
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij last heeft van PTSS en van hernia en dat hij cocaïne voor eigen gebruik kocht. Omdat hij in zijn omgeving personen had die ook cocaïne gebruikten, kochten zij soms grote hoeveelheden in zodat zij groepskorting kregen. Degene die het kocht, verdeelde het dan in ponypacks en verdeelde het onderling. De verdachte heeft bekend dat hij aan medegebruikers cocaïne heeft verstrekt. Ten slotte heeft de verdachte verklaard sinds januari dat jaar (de rechtbank begrijpt: 2019) op die manier cocaïne voor eigen gebruik te hebben gekocht. Hij heeft erkend dat hij op 4 oktober 2019 aan twee personen cocaïne heeft verstrekt. [16]
Getuigen
Op 4 oktober 2019 is de verdachte naar aanleiding van een schepactie aangehouden. [17]
Daarbij is gezien dat een vrouw korte tijd bij verdachte in de auto heeft gezeten. [18] Ook heeft een man korte tijd bij verdachte in de auto gezeten. [19] Deze twee personen zijn gehoord als getuige.
Op 9 maart 2020 heeft [getuige 1] de rechter-commissaris verklaard dat zij verdachte in februari 2018 via haar ex heeft leren kennen. Zij verklaarde dat zij op 4 oktober 2019 van verdachte cocaïne heeft ontvangen en dat zij hiervoor heeft betaald. Zij verklaarde dat zij in de veertien maanden dat zij met haar ex was verdachte soms drie keer in de maand zag en dat dit samenhing met cocaïne. [20]
Op 2 juni 2020 heeft [getuige 2] bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op 4 oktober 2019 naar de persoon in de auto is gegaan en 1 gram heeft gekocht. Hij verklaarde uiteindelijk in totaal twee keer cocaïne bij verdachte te hebben gekocht. [21]
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op grond van voornoemde bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte in de periode van 1 januari 2019 tot en met 4 oktober 2019 cocaïne heeft bewerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd. De rechtbank komt tot dit oordeel nu twee verschillende getuigen onafhankelijk van elkaar hebben verklaard dat hun contact met verdachte uitsluitend samenhing met cocaïne en dat zij beiden in ruil voor cocaïne geld aan verdachte hebben gegeven. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting bekend dat hij nadat hij de cocaïne bij zijn eigen dealer had gekocht, deze bewerkte en in ponypacks verdeelde, en dat hij de cocaïne vervolgens bij zijn medegebruikers afleverde. Dit is niet beperkt gebleven tot de twee afnemers die door de politie staande zijn gehouden.
Het voorgaande leidt tot bewezenverklaring van feit 1, met dien verstande dat verdachte zal worden vrijgesproken van het medeplegen, nu het bewijs daarvoor ontbreekt. Voorts zal de rechtbank gelet op de verklaring van de verdachte de periode inkorten met dien verstande dat als begindatum 1 januari 2019 moet gelden.
Feit 2: bezit cocaïne op 4 oktober 2019
Doorzoeking Opel Corsa
Op 4 oktober 2019 is de Opel Corsa van de verdachte - die hij die dag in Den Haag bestuurde - door de politie doorzocht. [22] Uit de auto zijn zeven ponypacks met een witte substantie (gewicht 3,1 gram) en, achterin een hoesje van een aldaar aangetroffen Samsung telefoon, drie ponypacks met een witte substantie (gewicht 1,2 gram) in beslag genomen. Beide substanties betroffen cocaïne [23] .
Drugs aangetroffen bij twee afnemers
Bij [getuige 1] zijn op 4 oktober 2019 drie ponypacks met witte substantie in beslag genomen. [24] De politie heeft een indicatietest verdovende middelen gedaan waaruit naar voren kwam dat de witte substantie zeer waarschijnlijk cocaïne betreft. [25] De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [getuige 1] cocaïne heeft verstrekt. [26] De politie heeft de witte substantie gewogen waaruit een totaal gewicht van 3,7 gram naar voren kwam. [27]
Bij [getuige 2] is op 4 oktober 2019 één ponypack met witte substantie in beslag genomen. [28]
De politie heeft een indicatietest verdovende middelen gedaan waaruit naar voren kwam dat de witte substantie zeer waarschijnlijk cocaïne betreft. [29] De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [getuige 2] cocaïne heeft verstrekt. De politie heeft de witte substantie gewogen waaruit een totaal gewicht van 1,5 gram naar voren kwam. [30]
Totaal bezit cocaïne op 4 oktober 2019
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 4 oktober 2019 in Den Haag in totaal 9,5 gram cocaïne voorhanden heeft gehad. Cocaïne is vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. Nu er geen cocaïne in de woning van de verdachte is gevonden en voor bezit van heroïne evenmin bewijs in het dossier zit, zal de rechtbank hem van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Medeplegen
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs voor medeplegen van dit feit bevat. Er kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de cocaïne op 4 oktober 2019 in bewuste en nauwe samenwerking met een ander voorhanden had. In het verlengde hiervan is er evenmin bewijs voor de conclusie dat de verdachte de op 4 oktober 2019 in de woning aan [adres 2] te Den Haag aangetroffen cocaïne al dan niet in vereniging voorhanden had. De rechtbank zal de verdachte ook van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Feit 3: witwassen auto’s en geldbedragen
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen van geld of voorwerpen mag van een verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst daarvan. Indien de verdachte vervolgens een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het voorwerp ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank leidt uit de beschikbare bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden af.
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 4 oktober 2019 werd in de kledingkast in de slaapkamer van de verdachte en zijn partner, in het damesgedeelte, een blauw etuitje aangetroffen met daarin twintig biljetten van € 500,- en vier van € 50,-. De hoogte van het contante geldbedrag van € 10.200,- in een woning waar verpakkingsmateriaal van verdovende middelen zijn aangetroffen, in combinatie met het gegeven dat er veel biljetten van € 500,- tussen zitten en verdachte op dat moment geen inkomen had dat het bezit van een dergelijk groot geldbedrag kon verklaren, rechtvaardigt het vermoeden dat dit geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf.
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat het geld van zijn schoonmoeder [naam 2] was. Volgens verdachte had zij het aan zijn vrouw gegeven om voor haar te bewaren vanwege een verhuizing. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geldbedrag. Vervolgens is er onderzoek gedaan door het Openbaar Ministerie. [naam 2] heeft op 12 november 2019 bij de politie verklaard dat van het geldbedrag € 10.000,- van haar zoon [naam 3] is en € 200,- van haarzelf. De zoon zou dit geld met gokken hebben verdiend. [naam 2] heeft verklaard dat zij het geld in een etui had gestopt, dit vanwege een verhuizing niet meer bij zich kon houden en om die reden aan haar dochter, de partner van de verdachte, had verzocht dit geld te bewaren. [naam 3] heeft op 19 november 2019 bij de politie verklaard dat het bedrag van € 10.000,- van hem was en dat dit afkomstig was uit gokwinsten. [naam 4] , de partner van de verdachte, heeft op 22 november 2019 bij de politie verklaard dat haar moeder het geld, waarvan zij begreep dat het van haar broer [naam 3] was, aan haar had in bewaring gegeven omdat zij niet wilde dat dit in haar huis lag.
Deze verklaringen zijn voor de politie aanleiding geweest informatie bij Holland Casino in te winnen. Holland Casino heeft laten weten dat [naam 3] in de periode van 22 april 2017 tot en met 15 februari 2019 in totaal 34 keer Holland Casino te Rotterdam heeft bezocht. Verder heeft Holland Casino laten weten dat uitbetalingen tot 2019 ook met biljetten van
€ 500,- plaatsvonden en dat niet is uitgesloten dat wanneer er nog biljetten van € 500,- worden ingeleverd deze worden uitbetaald aan gasten indien zij daarom vragen.
Gelet op al deze resultaten van het nadere onderzoek van het OM kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat (het niet anders kan zijn dan dat) het geldbedrag uit enig eigen misdrijf afkomstig is. Dit betekent dat de rechtbank verdachte in zoverre van het ten laste gelegde zal vrijspreken.
Witwassen overige geldbedragen
Bij de doorzoeking van de Opel Corsa op 4 oktober 2019 is € 93,15 aan muntgeld in beslag genomen. [31] Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat dit spaargeld betreft en dat het de bedoeling was dat hij dit geld thuis in de spaarpot zou doen. Bij de insluitingsfouillering van verdachte is een geldbedrag van € 1.100,- in beslag genomen. [32] Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij dit geld bij zich had om zijn pokerschuld ter hoogte van € 700,- te voldoen, en € 400,- om die avond zelf te pokeren.
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 4 oktober 2019 is in de woonkamer bij het dressoir een geldbedrag van € 1.910,- gevonden. [33] De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat verdachte op 4 oktober 2019 een bedrag van in totaal € 3.103,15 (€ 93,15 + € 1.100 + € 1.910,-) tot zijn beschikking heeft gehad. Over de herkomst van het geld verklaarde verdachte ter terechtzitting dat zijn vrouw en hij in september 2019 een
babyshowerhadden gehad en dat zij bij die gelegenheid een bedrag van ongeveer € 1.400,- cadeau hebben gekregen. Voor het overige betrof dit geld dat verdachte had gewonnen met pokeren.
De rechtbank merkt gelet op bovenstaande berekening op dat dit een bedrag van ongeveer € 1.610 moet zijn.
Gelet op de omstandigheden waaronder de geldbedragen zijn aangetroffen, bestaat naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat deze onmiddellijk uit enig eigen misdrijf afkomstig waren. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van verdachte over de herkomst van deze geldbedragen niet verifieerbaar en bovendien hoogst onwaarschijnlijk zijn. Verdachte heeft zijn beweringen op geen enkele wijze onderbouwd en deze beweringen zijn (mede daarom) ook op geen enkele wijze te verifiëren. Dit betekent dat het Openbaar Ministerie geen nader onderzoek naar die verklaringen hoefde te doen en dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen uit enig eigen misdrijf afkomstig waren.
De rechtbank acht gezien het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan eenvoudig witwassen van een geldbedrag van € 3.103,15-.
Vrijspraak witwassen twee auto’s en medeplegen
Omdat in het dossier onvoldoende bewijs aanwezig is voor het medeplegen en het witwassen van de voertuigen zal de rechtbank de verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
1.
in de periode van
1 januari 2019tot en met 4 oktober 2019 te 's-Gravenhage telkens opzettelijk heeft bewerkt en verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I;
2.
op 4 oktober 2019 te ’s-Gravenhage (in een voertuig) opzettelijk aanwezig heeft gehad meerdere verpakkingen
meteen materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
op 4 oktober 2019, te ’s Gravenhage en te Poeldijk (gemeente Westland), contant geld heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit geld onmiddellijk afkomstig was uit eigen misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De rechtbank heeft gelet op de hierboven genoemde bewijsmiddelen de tenlastelegging van feit 2 verbeterd gelezen, in die zin dat verdachte meerdere verpakkingen met een materiaal bevattende cocaïne in zijn bezit heeft gehad. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke
omstandigheden van verdachte en heeft de rechtbank verzocht om bij bewezenverklaring een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest en indien de rechtbank dat nodig acht, bij een hogere straf het meerdere voorwaardelijk op te leggen met daaraan gekoppeld de voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan - kort gezegd - de handel in en het bezit van cocaïne. Algemeen bekend is dat cocaïne schadelijk is voor de gezondheid van personen en dat de samenleving grote schade ondervindt van de met het gebruik, de handel en de productie daarvan gepaard gaande criminaliteit. Verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd gedurende een periode van ongeveer negen maanden. Ook heeft de verdachte geld witgewassen. Dit vormt een bedreiging voor de integriteit van het financiële en economische verkeer en de maatschappelijke orde. De rechtbank is van oordeel dat hierop alleen met een vrijheidsbenemende straf kan worden gereageerd.
Uit het strafblad van de verdachte van 20 mei 2020 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Fivoor van 20 december 2019 en het voortgangsverslag van Fivoor van 18 juni 2020. Op 14 januari 2020 is de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst onder de bijzondere voorwaarden dat hij zich moest melden bij de reclassering en zou meewerken aan een behandeling. Uit het voortgangsverslag komt naar voren dat er sprake is van problematiek op het gebied van middelengebruik, die een relatie kent met het delictgedrag. Tijdens het toezicht heeft de reclassering zich gericht op het creëren van inzicht in het middelengebruik en is een behandeling gestart ter verwerking van zijn trauma. De reclassering schat het recidiverisico in op gemiddeld. De reclassering merkt op dat verdachte een meewerkende houding heeft en dat gelet op bovenstaande genoeg redenen zijn om het toezicht voort te zetten.
Nu de rechtbank ten aanzien van feit 1 een kortere periode bewezen acht en ten aanzien van alle feiten het medeplegen niet bewezen acht, komt de rechtbank tot een lagere strafoplegging dan geëist. Alles tegen elkaar afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van 9 maanden opleggen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. In het advies van de reclassering ziet de rechtbank aanleiding om een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, te weten voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar, en daaraan als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting verbinden.

7.De in beslag genomen goederen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier heeft de verbeurdverklaring van de in beslag genomen voorwerpen gevorderd.
Weliswaar heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd voor het witwassen van de auto’s zoals onder feit 3 is ten laste gelegd, maar de Opel Corsa is wel gebruikt bij het dealen en komt aldus in aanmerking voor verbeurdverklaring.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de in beslag genomen goederen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de onder 1, 3, 4 en 5 genummerde voorwerpen, de Opel Corsa en de geldbedragen van € 1.100,-, € 93,15 en € 1.910,-, verbeurd verklaren.
Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar aangezien zij aan verdachte toebehoren en met behulp van deze voorwerpen de bewezen verklaarde feiten zijn begaan.
Nu verdachte van het witwassen van het onder 2 genoemde geldbedrag van € 10.200,- is vrijgesproken, zal de rechtbank de teruggave aan de rechthebbende gelasten.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 33, 33a, 57 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 3:
eenvoudig witwassen
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
4 (vier) maanden,
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op 2 (
twee) jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en voorts onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor, Johanna Westerdijkplein 40, 2521 EN te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich – indien de reclassering dit noodzakelijk acht – onder behandeling blijft van het ambulant centrum van Fivoor of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling, op door of namens de behandelaar(s) aan te geven tijdstippen en plaats, zolang de behandelaar(s) of de reclassering dit noodzakelijk acht(en). Op verzoek van de reclassering wordt middelengebruik ook meegenomen in de behandelgesprekken. De verdachte zal zich gedurende deze behandeling houden aan de aanwijzingen van de behandelaar(s);
- meewerkt aan controle van drugsgebruik door middel van urineonderzoek en ademonderzoek;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
verklaart verbeurd de voorwerpen genoemd onder:
1. personenauto Opel Corsa, kleur groen, met [kenteken 1] ;
3. een geldbedrag ter hoogte van € 1.100,-;
4. een geldbedrag ter hoogte van € 93,15;
5. een geldbedrag ter hoogte van € 1.910,-;
gelast de teruggave aan de rechthebbende van het goed genoemd onder 2:
2. een geldbedrag ter hoogte van € 10.200,-.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, rechter,
mr. P. Burgers, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Özsoy, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL2019273233, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, Flexteam Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 530).
2.Mutatierapport d.d. 9 april 2019, p. 99.
3.Proces-verbaal van bevindingen, Districtsrecherche Den Haag-Zuid, nummer 33, p. 11-13.
4.Idem.
5.Processen-verbaal van bevindingen, p. 14-35.
6.Processen-verbaal van bevindingen, p. 36-51.
7.Proces-verbaal van bevindingen, Districtsrecherche Den Haag-Zuid, nummer 29, p. 64-65.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 69-70.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 52-53.
10.Idem.
11.Processen-verbaal van bevindingen, p. 37-41.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 52-53.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 42.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 52-53.
15.Processen-verbaal van bevindingen, p. 43-51.
16.Verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 juni 2020.
17.Proces-verbaal van aanhouding, p. 118-119.
18.Proces-verbaal van bevindingen p. 66.
19.Proces-verbaal van bevindingen p. 68.
20.Proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 1] van de rechter-commissaris d.d. 9 maart 2020, 2018, punten 10 tot en met 14.
21.Proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 2] van de rechter-commissaris d.d. 2 juni 2020, 2018, punten 7 tot en met 13.
22.Proces-verbaal van bevindingen, p. 74.
23.Geschriften, zijnde rapporten NFIDENT, d.d. 12 maart 2020, opgesteld door ing. C.M.M. Diever – Heezen, p. 329-330, en proces-verbaal van bevindingen, p. 209-210.
24.Proces-verbaal van bevindingen, p. 209-210.
25.Proces-verbaal van bevindingen, Districtsrecherche Den Haag-Zuid, nummer 30, p. 90-91.
26.Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 juni 2020.
27.Proces-verbaal van bevindingen, p. 209-210.
28.Idem.
29.Proces-verbaal van bevindingen, Districtsrecherche Den Haag-Zuid, nummer 31, p. 92-93.
30.Proces-verbaal van bevindingen, p. 209-210.
31.Proces-verbaal van bevindingen, p. 74.
32.Proces-verbaal van bevindingen, p. 250.
33.Proces-verbaal van bevindingen, Districtsrecherche Den Haag-Zuid, nummer 20, p. 131-135.