ECLI:NL:RBDHA:2020:6129

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
09/842349-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring verstrekken cocaïne, bezit en witwassen geldbedragen

In deze strafzaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 juli 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het verstrekken van cocaïne, het bezit van verdovende middelen en het witwassen van geldbedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 4 oktober 2019 betrokken was bij de handel in cocaïne en dat hij op 4 oktober 2019 cocaïne voorhanden had in zijn woning. De rechtbank heeft de doorzoeking van de woning van de verdachte rechtmatig geacht, ondanks het verweer van de verdediging dat er sprake was van onrechtmatige observaties. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de observaties geen stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte vormden.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen van het medeplegen van de handel in verdovende middelen en het witwassen van geld, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden bewezen dat hij betrokken was bij de handel in drugs, ondanks dat er cocaïne in zijn woning was aangetroffen. De rechtbank heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte opzettelijk cocaïne voorhanden had, wat in strijd is met de Opiumwet.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank de teruggave van het in beslag genomen geldbedrag van € 4.815,- gelast, omdat de verdachte van de andere ten laste gelegde feiten was vrijgesproken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging hebben genomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842349-19
Datum uitspraak: 6 juli 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 22 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.F. Heslinga en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. S.I. Soekarman naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2018 tot en met 04 oktober 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 04 oktober 2019 te 's-Gravenhage en/of Poeldijk, gemeente Westland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de woningen aan de [adres 2] en/of [adres 3] en/of in een of meerdere voertuigen, opzettelijk aanwezig heeft gehad meerdere verpakkingen van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 4 oktober 2019, te 's Gravenhage, te Poeldijk (gemeente Westland), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van één of meerdere voorwerpen (contant geld * en personenauto's**),
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp c.q.
deze voorwerpen is/zijn en/of
- dit voorwerp c.q. deze voorwerpen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij zich in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 4 oktober 2019 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van dealen in cocaïne en/of heroïne (feit 1) en dat hij op 4 oktober 2019 in vereniging een hoeveelheid cocaïne voorhanden heeft gehad (feit 2). Voorts wordt de verdachte verweten dat hij in vereniging geld en voertuigen heeft witgewassen (feit 3).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de periode zoals genoemd in de tenlastelegging moet worden ingekort, te weten vanaf 28 juli 2019, omdat dat de eerste keer is dat de verdachte in de Opel Corsa is gezien.
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat partiële vrijspraak moet volgen voor het witwassen van de drie voertuigen, omdat uit het dossier niet blijkt wanneer de auto’s zijn aangekocht.
De rechtbank zal hierna, voor zover relevant, ingaan op de standpunten van de officier van justitie.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitaantekeningen – vrijspraak bepleit bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de doorzoeking van de woning van verdachte onrechtmatig was, omdat er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Hierdoor is sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en dienen de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen te worden uitgesloten van het bewijs.
De raadsman heeft tevens bepleit dat de machtiging voor het binnentreden onrechtmatig heeft plaatsgevonden, omdat op de machtiging niet staat aan wie de machtiging is gegeven en het doel waartoe wordt binnengetreden niet overeenkomt met hetgeen daarover in het proces-verbaal van de doorzoeking staat vermeld. Daarnaast is de doorzoeking telefonisch door de rechter-commissaris geopend en zou de hulpofficier van justitie de bevoegdheid hebben tot doorzoeking van een woning zonder toestemming van de bewoner slechts als er sprake is van een dringende noodzaak waarbij de komst van de rechter-commissaris of de officier van justitie niet kan worden afgewacht. Waaruit die dringende noodzaak heeft bestaan en waarom de komst van de rechter-commissaris of de officier van justitie niet kon worden afgewacht blijkt niet uit het dossier.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken. De verdachte heeft het in beslag genomen geldbedrag als schadevergoeding in verband met een verkeersongeval ontvangen zodat het geldbedrag geen illegale herkomst heeft.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat alleen feit 2 bewezen kan worden verklaard en dat partiële vrijspraak moet volgen ten aanzien van het medeplegen, de woning van de medeverdachte in Poeldijk en de drie auto’s die in de tenlastelegging staan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.4.1.
Vormverzuim?
Aanleiding observaties
Op 9 april 2019 [2] en 15 juni 2019 [3] wordt er bij Meld Misdaad Anoniem (hierna: MMA) de melding gemaakt dat een Marokkaanse dealer genaamd [naam] dagelijks in café [naam café] drugs verhandelt en dat hij gebruik maakt van het [telefoonnummer] . Uit het bedrijfsprocessensysteem van de politie komt naar voren dat het telefoonnummer in gebruik is bij [medeverdachte]) . Ook blijkt dat [medeverdachte] gebruik maakt van twee voertuigen, een Opel Corsa met [kenteken 1] en een Hyundai Getz met [kenteken 2] . [4] Naar aanleiding van deze bevindingen hebben verbalisanten onder meer op 28 juli 2019, 1, 3 en 9 augustus 2019 [5] gepost bij café [naam café] in Den Haag en uitgekeken naar de Opel Corsa. Tijdens deze observaties is de verdachte herkend en is gezien dat hij gebruik maakte van de Opel Corsa. Tijdens deze observaties werden (korte) ontmoetingen van diverse personen met verdachte waargenomen die deden vermoeden dat er sprake was van overdracht van drugs.
Op 29, 30 en 31 augustus 2019 [6] is wederom door de verbalisanten gepost bij café [naam café] . Tijdens deze observaties is gezien dat [medeverdachte] gebruik maakte van de Opel Corsa en is door de verbalisanten waargenomen dat [medeverdachte] handelingen verrichte die deden vermoeden dat hij zich bezig hield met de handel in verdovende middelen.
Naar aanleiding van de bevindingen tijdens de observaties is besloten om op 4 oktober 2019 een schepactie te organiseren waarbij de Opel Corsa met als bestuurder [medeverdachte] is gevolgd. [7] Tijdens deze schepactie hebben verbalisanten twee vermeende drugsdeals waargenomen en zijn twee afnemers gehoord. [8] Na het horen van de twee afnemers is [medeverdachte] op heterdaad aangehouden. De Opel Corsa en de woningen van beide verdachten zijn vervolgens doorzocht. Zowel in de auto als in de woning van verdachte zijn verdovende middelen aangetroffen.
Doorzoeking onrechtmatig?
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of de doorzoeking van de woning van verdachte rechtmatig was. Daarvoor is vereist dat sprake is van een redelijk vermoeden van schuld.
Tijdens de observaties van 28 juli 2019, 1, 3 en 9 augustus 2019 is gezien dat een aantal personen met antecedenten op het bezit van drugs in de Opel Corsa korte contacten hebben met verdachte. [medeverdachte] heeft op de dag van de schepactie dezelfde Opel Corsa gebruikt, en daarmee die dag twee afnemers bezocht. Nadat de medeverdachte in zijn auto op heterdaad is aangehouden, is overgegaan tot de aanhouding van verdachte en de doorzoeking van diens woning.
Anders dan door de verdediging is betoogd is de rechtbank van oordeel dat op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, ten tijde van de doorzoeking het redelijke vermoeden kon bestaan dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan overtreding van de Opiumwet. Daarom acht de rechtbank de doorzoeking van zijn woning rechtmatig, zodat geen sprake is van een vormverzuim en de onderzoeksresultaten, die tijdens de doorzoeking zijn verkregen (het aantreffen van verdovende middelen in zijn woning), voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Machtiging binnentreden
Een doorzoeking van een woning zonder toestemming van de bewoner mag alleen geschieden door de rechter-commissaris (artikel 110 Sv), dan wel onder omstandigheden door een (hulp)officier van justitie, voorzien van een machtiging van de rechter-commissaris (artikel 97 Sv).
Uit het proces-verbaal van binnentreden en doorzoeking ter inbeslagneming blijkt dat
de doorzoeking in de woning aan de [adres 2] in Den Haag heeft plaatsgevonden middels een mondelinge vordering van de officier van justitie. [9] Ook blijkt dat de rechter-commissaris de vordering mondeling heeft toegewezen (de machtiging is verleend omstreeks 22:00 [10] ) en dat de vermelding in het proces-verbaal ter vastlegging van die beslissing heeft gediend. Voorts blijkt uit het proces-verbaal dat de rechter-commissaris de doorzoeking telefonisch heeft geopend op 4 oktober 2019 te 22:28 uur en niet bij de doorzoeking aanwezig is geweest in verband met werkzaamheden elders. De rechter-commissaris is voortdurend per mobiele telefoon bereikbaar geweest. Nu kan worden vastgesteld dat de doorzoeking onder leiding van de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden en een machtiging is gegeven [11] , moet het ervoor worden gehouden dat de doorzoeking in de woning van verdachte rechtmatig is verlopen. Er is geen sprake van een vormverzuim in het vooronderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
3.4.2.
Vrijspraak handel in verdovende middelen (feit 1)
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank stelt vast dat de bij de politie gedane MMA-meldingen gelet op de opgegeven naam en het telefoonnummer gekoppeld kunnen worden aan de [medeverdachte] . Vervolgens wordt gezien dat verdachte bij de politie in beeld komt omdat hij in de Opel Corsa van de medeverdachte heeft gereden en meerdere korte ontmoetingen met personen heeft. Deze personen waarmee verdachte ontmoetingen heeft gehad zijn door de politie niet gehoord. De twee afnemers die [medeverdachte] op 4 oktober 2019 hebben ontmoet hebben ten aanzien van verdachte geen belastende verklaringen afgelegd en hebben enkel verklaard dat zij bij “ [naam] ” drugs hebben gekocht.
Alhoewel de rechtbank de korte ontmoetingen in de auto verdacht vindt, ziet de rechtbank in de bevindingen van de verbalisanten onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat tijdens de observaties bij verdachte verdovende middelen gekocht zijn. Het feit dat bij de doorzoeking van de woning van verdachte cocaïne en verpakkingen zijn aangetroffen, acht de rechtbank op zichzelf onvoldoende om te komen tot bewezenverklaring van het medeplegen van handel in verdovende middelen. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
3.4.3.
Vrijspraak witwassen (feit 3)
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen van geld of voorwerpen mag van een verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst daarvan. Indien de verdachte vervolgens een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het voorwerp ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank leidt uit de beschikbare bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden af.
Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte is een geldbedrag van € 4.815,- in beslag genomen. Gelet op het feit dat jegens verdachte de verdenking was ontstaan dat hij zich schuldig maakte aan de handel in verdovende middelen is het gerechtvaardigd vermoeden ontstaat dat dit geld afkomstig is van die handel en dat sprake is van eenvoudig witwassen. Over de herkomst van het geld heeft verdachte bij de politie verklaard dat dit geld spaargeld betreft. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het afkomstig is van een schadevergoeding die hij ten gevolge van een verkeersongeval heeft ontvangen. De rechtbank heeft uit de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband kunnen afleiden tussen het ten laste gelegde voorwerp en een bepaald misdrijf. Gezien de duidelijke en verifieerbare verklaring van verdachte ten aanzien van de herkomst van het geld, lag het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar feiten en omstandigheden die de legale herkomst van het geld met een voldoende mate van zekerheid zouden kunnen uitsluiten. Nu dergelijk onderzoek achterwege is gebleven kan niet worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat het geld onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde witwassen heeft begaan, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Dat geldt ook voor de overige in de tenlastelegging genoemde geldbedragen en voertuigen. Vaststaat immers dat die geldbedragen bij [medeverdachte] zijn aangetroffen. In het dossier zit geen bewijs voor de conclusie dat verdachte van die geldbedragen wist of anderszins betrokkenheid daarbij had. Nu om die reden het medeplegen niet kan worden bewezen, is ook een bewezenverklaring van het witwassen van die andere geldbedragen uitgesloten. Ook ten aanzien van de voertuigen ontbreekt het bewijs.
3.4.4.
Bewezenverklaring bezit verdovende middelen (feit 2)
De rechtbank heeft onder 3.4.1. geoordeeld dat geen sprake is van een vormverzuim en dat zij de onderzoeksresultaten, die tijdens de doorzoeking zijn verkregen voor het bewijs zal gebruiken.
In de woning van verdachte, [adres 2] te Den Haag, zijn op 4 oktober 2019 aangetroffen kort gezegd meerdere zakjes met brokjes witte substantie, en gevulde ponypacks. [12] Deze goederen zijn bemonsterd en gewogen, zij wegen in totaal 15,6 gram. [13] Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat deze bemonsteringen steeds cocaïne bevatten. [14] Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij cocaïne voorhanden heeft gehad in zijn woning. [15]
Nadere bewijsoverweging
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte 15,6 gram cocaïne voorhanden heeft gehad. Cocaïne is vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. Omdat in het dossier onvoldoende bewijs aanwezig is voor het medeplegen, het aanwezig hebben van heroïne en het aanwezig hebben van cocaïne in de woning aan [adres 3] te Poeldijk en in drie voertuigen, zal de rechtbank verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken. De rechtbank leest de tenlastelegging verbeterd, in die zin dat het daarin niet gaat om verpakkingen
van, maar om verpakkingen
meteen materiaal bevattende cocaïne.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
2.
op 4 oktober 2019 te 's-Gravenhage in een woning aan de [adres 2] , opzettelijk aanwezig heeft gehad meerdere verpakkingen
meteen materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De rechtbank heeft gelet op de hierboven genoemde bewijsmiddelen de tenlastelegging verbeterd gelezen, in die zin dat verdachte meerdere verpakkingen met een materiaal bevattende cocaïne in zijn bezit heeft gehad. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen bewezen is verklaard, is een strafbaar feit. Overigens zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zij strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verwezen naar het verweer met betrekking tot het vormverzuim en hieraan toegevoegd dat, indien de rechtbank het bewijs gebruikt voor de bewezenverklaring, dit tot strafvermindering zou moeten leiden. Subsidiair heeft de verdediging de rechtbank verzocht om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de reeds door de verdachte ondergane voorlopige hechtenis dan wel bij een hogere straf het meerdere geheel voorwaardelijk op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in bezit hebben van 15,6 gram cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs ernstige gezondheidsschade kan toebrengen aan de gebruikers en kan leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Bovendien is het gebruik van harddrugs, onder andere door de daarmee gepaard gaande criminaliteit, een last voor de samenleving. Daarop kan in beginsel alleen met een vrijheidsbenemende straf worden gereageerd.
Uit het strafblad van verdachte van 20 mei 2020 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank constateert dat er geen reclasseringsadvies is opgemaakt omtrent de persoon van verdachte en dat er dus geen bijzondere voorwaarden zijn geformuleerd.
De rechtbank ziet geen reden voor strafvermindering, omdat reeds eerder is aangenomen dat er geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
Nu echter de rechtbank minder feiten bewezen verklaart dan volgens de officier van justitie bewezen kunnen worden en ten aanzien van het bezit van cocaïne het medeplegen niet bewezen wordt geacht, komt de rechtbank tot een lagere strafoplegging dan geëist. De rechtbank stelt vast dat verdachte 28 dagen in voorarrest heeft gezeten. Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen gelijk aan het voorarrest met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

7.Het in beslag genomen goed

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier heeft de verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag van € 4.815,- gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om het beslag op te heffen en de in beslag genomen voorwerpen (met uitzondering van de drugs) terug te geven aan de verdachte.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu de verdachte van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten is vrijgesproken is de rechtbank van oordeel dat het geldbedrag geen voorwerp is zoals bedoeld in artikel 33a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zodat het niet vatbaar is voor verbeurdverklaring. De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van het in beslag genomen geldbedrag.
Omdat op de beslaglijst verder geen voorwerpen staan vermeldt, zal de rechtbank ten aanzien van de overige goederen die door de raadsman zijn genoemd geen beslissing nemen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
9. De beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
28 (ACHTENTWINTIG) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de teruggave aan de verdachte van het onder hem in beslag genomen geldbedrag
van € 4.815,-.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, rechter,
mr. P. Burgers, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Özsoy, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL2019273233, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, Flexteam Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 530).
2.Mutatierapport d.d. 9 april 2019, p. 99.
3.Proces-verbaal van bevindingen, Districtsrecherche Den Haag-Zuid, nummer 33, p. 11-13.
4.Idem.
5.Processen-verbaal van bevindingen, p. 14-35.
6.Processen-verbaal van bevindingen, p. 36-51.
7.Proces-verbaal van bevindingen, Districtsrecherche Den Haag-Zuid, nummer 29, p. 64-65.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 69-70.
9.Het proces-verbaal van binnentreden en doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 4 oktober 2019, vastgesteld en ondertekend door rechter-commissaris mr. A.C.M. Höppener.
10.Proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming, p. 190
11.Machtiging tot binnentreden in een woning, p. 180.
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 oktober 2019, blz. 192-193.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 maart 2020, blz. 334-335.
14.Geschriften, te weten rapporten NFIDENT, blz. 339, 340, 341 en 342.
15.Eigen verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 22 juni 2020.