ECLI:NL:RBDHA:2020:607

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2020
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
C/09/574191 / FA RK 19-3911
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, zorgregeling en alimentatiekwesties

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2019 een tussenbeschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen de vrouw, [X], en de man, [Y]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw op [huwelijksdatum] 2018 zijn gehuwd en dat zij samen een minderjarig kind, [minderjarige], hebben, geboren op [geboortedatum] 2019. De vrouw heeft verzocht om echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder een zorgregeling en kinderalimentatie. De man heeft geen verweer gevoerd tegen de echtscheiding, maar heeft wel verweer gevoerd tegen de nevenvoorzieningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen ondertekend ouderschapsplan is overgelegd, maar heeft besloten om hieraan voorbij te gaan gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw vastgesteld. Tevens is een zorgregeling vastgesteld waarbij de man contact heeft met [minderjarige] op woensdag en zaterdag. De rechtbank heeft de behoefte van [minderjarige] aan kinderalimentatie vastgesteld op € 465,- per maand, waarbij de man een bijdrage van € 302,- per maand moet betalen. Het verzoek van de vrouw om partneralimentatie is afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat zij niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De rechtbank heeft partijen verwezen naar mediation voor verdere afspraken over de zorgregeling en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 19-3911 (echtscheiding) en FA RK 19-6051 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/574191 (echtscheiding) en C/09/578792 (verdeling)
Datum beschikking: 17 december 2019

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 17 mei 2019 ingekomen verzoek van:

[X] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. A. Vijftigschild te Leidschendam (voorheen mr. A.A. van den Berg te Bleiswijk).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. K. Moene te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief van 7 juni 2019, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
  • het verweerschrift tevens inhoudende zelfstandige verzoeken van 17 juli 2019 van de zijde van de man;
- het verweer tegen de zelfstandige verzoeken tevens aanvullende verzoeken van 13 augustus 2019 van de zijde van de vrouw;
- het formulier verdelen en verrekenen van 21 augustus 2019 van de zijde van de man;
- het formulier verdelen en verrekenen van 21 augustus 2019 van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier van 21 oktober 2019, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier van 31 oktober 2019, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier van 8 november 2019, met bijlagen, tevens inhoudende een aanvullend zelfstandig verzoek van de zijde van de man.
Op 19 november 2019 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man en de vrouw bijgestaan door hun advocaten en mevrouw [medew. RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Feiten

- De man en de vrouw zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 2018 te [huwelijksplaats]
- Zij zijn gehuwd in beperkte gemeenschap van goederen.
- Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind:
- [minderjarige] geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
- [minderjarige] verblijft bij de vrouw.
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw zoals dat thans luidt strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [minderjarige] , in die zin dat [minderjarige] volgens het door de vrouw overgelegde schema bij de man is;
- vaststelling van een door de man, vanaf de dag van de geboorte, te betalen kinderalimentatie van € 391,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, dan wel een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vaststellen;
- vaststelling van door de man met ingang van de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand tot aan 1 oktober 2023 aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 300,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, dan wel een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vaststellen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert geen verweer tegen de verzochte echtscheiding. De man voert verweer tegen de nevenvoorzieningen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de man thans nog zelfstandig verzocht om de echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw;
- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [minderjarige] conform het voorstel van de man in het aanvullend verzoek van 8 november 2019;
- vaststelling van een informatieregeling waarbij de vrouw de man steeds in de eerste week van de maand schriftelijk informatie over belangrijke aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [minderjarige] verstrekt, waaronder in ieder geval de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige] , waarbij de vrouw in ieder geval aan de man schriftelijk verslag uitbrengt van bezoeken aan een arts en het consultatiebureau en daarbij een kopie verstrekt van de ingevulde pagina’s van de groeigids;
- bepaling dat de vrouw op grond van artikel 843a Rv gehouden is om binnen twee dagen na de door de rechtbank te wijzen (tussen)beschikking aan de rechtbank en aan de man justificatoire bewijsstukken te vertrekken van het bedrag dat van [huwelijksdatum] 2018 tot [datum] 2019 is afgelost op haar hypotheek;
- bepaling dat de vrouw aan de man dient te betalen een bedrag van € 6.133,50 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de datum van de door de rechtbank in dezen te wijzen beschikking;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw refereert zich ten aanzien van de echtscheiding en het verzoek ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] . De vrouw voert verweer tegen de overige zelfstandige verzoeken, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Beoordeling
Echtscheiding
Ontvankelijkheid/ouderschapsplan
De rechtbank stelt vast dat geen door beide ouders ondertekend ouderschapsplan is overgelegd. Op grond van artikel 815 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van beide ouders over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).
De rechtbank is van oordeel dat de ouders voldoende hebben gemotiveerd dat het gedurende de procedure niet mogelijk is gebleken een door hen beiden getekend ouderschapsplan over te leggen. Nu het de ouders tot op heden niet lukt om samen afspraken te maken over de zorgregeling en de kinderalimentatie, en de ouders bovendien een mediation traject zullen gaan volgen voor het alsnog maken van afspraken over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zal de rechtbank voorbij gaan aan het vereiste van artikel 815 lid 2 Rv.
Nu aan de overige wettelijke formaliteiten is voldaan, zal de rechtbank de vrouw en de man ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling
De door de vrouw gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is door de man erkend en staat dus in rechte vast, zodat de daarop steunende over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Hoofdverblijfplaats, zorgregeling en informatieregeling
Hoofdverblijfplaats
De ouders zijn het erover eens dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben. De rechtbank zal dit verzoek dan ook toewijzen.
Informatieregeling
De rechtbank begrijpt uit hetgeen tijdens de zitting is besproken dat de vrouw geen bezwaar heeft tegen de door de man verzochte informatieregeling. De rechtbank zal dit verzoek daarom toewijzen.
Zorgregeling
De ouders hebben tijdens de zitting afgesproken dat de man tot en met zaterdag 11 januari 2020 iedere woensdag en zaterdag van 15.00 uur tot 19.00 uur bij de vrouw thuis contact heeft met [minderjarige] . Hiernaast hebben de ouders afgesproken dat zij zich tot een mediator zullen wenden om onder begeleiding afspraken te maken over de verdere zorgregeling en voor het opstellen van een ouderschapsplan. Gelet hierop zal de rechtbank iedere verdere behandeling van het verzoek ten aanzien van de zorgregeling aanhouden tot 1 maart 2020 (pro forma) in afwachting van de resultaten van de mediation. De man en de vrouw moeten de rechtbank via hun advocaten uiterlijk veertien dagen voor deze pro formadatum berichten over het verloop van de mediation en de verdere voortgang van de procedure.
De rechtbank zal hiernaast de door de ouders gemaakte afspraak over de zorgregeling hierna opnemen in het dictum van de beschikking. De rechtbank zal hierbij bepalen dat – indien de ouders voor de periode na 11 januari 2020 nog geen andere afspraken hebben gemaakt – zij voornoemde zorgregeling voorlopig moeten voortzetten, nu de rechtbank het niet in het belang van [minderjarige] vindt als het contact om die reden tussentijds zou worden gestopt.
Kinderalimentatie
Behoefte
De rechtbank hanteert bij het bepalen van de behoefte de uitgangspunten zoals deze zijn neergelegd in het Rapport alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatienormen en de daarbij behorende Tabel eigen aandeel kosten kinderen.
In dit geval is tussen de ouders in geschil op welke wijze de behoefte van [minderjarige] moet worden berekend. De vrouw stelt dat de rechtbank de behoefte dient te berekenen op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen (nbgi) van de ouders tijdens hun huwelijk. De man stelt dat de behoefte moet worden bepaald op de wijze zoals gebruikelijk is voor ouders die nooit in gezinsverband hebben samengeleefd, nu de ouders sinds [maand] 2019 feitelijk uit elkaar zijn en [minderjarige] op [geboortedatum] 2019 is geboren.
De rechtbank overweegt dat volgens het Rapport alimentatienormen voor het bepalen van de behoefte van een kind dient te worden uitgegaan van het netto besteedbaar gezinsinkomen van de ouders (nbgi) tijdens hun huwelijk of samenleving. Dit kan anders zijn als het gaat om de behoefte van een kind waarvan de ouders nooit in gezinsverband hebben samengeleefd. Dan wordt de behoefte niet berekend door de inkomens van de ouders bij elkaar op te tellen, maar aldus, dat het gemiddelde wordt genomen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en de behoefte op basis van het inkomen van de andere ouder. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de behoefte van [minderjarige] moet worden bepaald op basis van het netto besteedbaar
gezinsinkomen van de ouders tijdens het huwelijk. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de ouders samen een kinderwens hadden en in beginsel ook de intentie hadden om hun kind samen, in gezinsverband, op te voeden. Dat de situatie tijdens de zwangerschap is veranderd – de ouders zijn in april 2019 feitelijk uit elkaar gegaan, waardoor [minderjarige] nooit in gezinsverband met zijn beide ouders heeft samengewoond en dus feitelijk niet heeft genoten van hun gezamenlijke inkomen – maakt het oordeel van de rechtbank in dit geval niet anders. Bovendien waren de ouders nog getrouwd ten tijde van de geboorte van [minderjarige] .
Voor het bepalen van de behoefte dient dus allereerst het netto besteedbaar gezinsinkomen (nbgi) van de ouders tijdens hun huwelijk te worden bepaald. Het netto besteedbaar inkomen (NBI) van iedere ouder is de som van het bruto-inkomen, inclusief vakantietoeslag en eventuele andere inkomsten, verminderd met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn, waarbij tevens de relevante heffingskortingen in aanmerking worden genomen. Redelijke (aftrekbare) pensioenlasten en de premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering worden ook in aanmerking genomen, ongeacht of deze voortvloeien uit een collectief contract of een individuele pensioenregeling. Geen rekening wordt gehouden met de fiscale gevolgen van het hebben van een eigen woning in de zin van de Wet IB 2001 (eigenwoningforfait en aftrek van hypotheekrente) en/of met de voor de financiering van de woning noodzakelijke premies voor verzekeringen en aflossingen. Ook wordt geen rekening gehouden met de fiscale gevolgen van de bijtelling vanwege een auto van de zaak.
NBI vrouw tijdens huwelijk
De rechtbank begrijpt uit de door de vrouw overgelegde stukken en de toelichting hierop tijdens de zitting dat de vrouw de afgelopen maanden achtereenvolgens een WW-uitkering, een ZW-uitkering en een WAZO-uitkering heeft ontvangen. Nu het inkomen van de vrouw in het kader van de kinderalimentatie niet in geschil is, zal de rechtbank de berekening van de vrouw volgen. Het NBI van de vrouw ten tijde van het huwelijk bedraagt – rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting – € 1.190,- per maand.
NBI man tijdens huwelijk
De rechtbank gaat bij de berekening van het NBI van de man uit van een inkomen van
€ 3.000,- bruto per maand, zoals blijkt uit de salarisspecificaties over de maanden april tot en met juni 2019 en augustus 2019 tot en met oktober 2019. De rechtbank houdt verder rekening met de pensioenpremie van € 83,18 per maand en de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Aan de hand van voormelde uitgangspunten becijfert de rechtbank het NBI van de man ten tijde van het huwelijk op een bedrag van € 2.374,- per maand. De rechtbank verwijst hierbij naar de aan de beschikking gehechte berekening.
Gelet op het voorgaande becijfert de rechtbank het netto besteedbaar gezinsinkomen van de ouders ten tijde van het huwelijk (in periode 2019-II) op € 3.564,- per maand. Nu gesteld noch gebleken is dat de ouders tijdens het huwelijk kindgebonden budget hebben ontvangen, heeft de rechtbank hier geen rekening mee gehouden in de berekening.
Dit gegeven, gevoegd bij het ten aanzien van [minderjarige] toepasselijke aantal kinderbijslagpunten (4), levert een tabelbedrag op van € 465,- per maand.
Draagkracht ouders
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding de ouders dienen bij te dragen in de kosten van [minderjarige] . De rechtbank volgt ook in dit opzicht ook het Rapport alimentatienormen, waaruit volgt dat het eigen aandeel in de kosten van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule
70% x [NBI – (0,3 NBI + 950,-)].Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 1.625,-) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
Huidig NBI en draagkracht vrouw
De rechtbank gaat voor het huidige NBI van de vrouw uit van de door de vrouw als productie 3 gemaakte berekening, nu deze door de man niet is betwist. Het huidige NBI van de vrouw bedraagt – rekening houdend met de fiscale heffingskortingen en het kindgebonden budget – € 1.548,- per maand. De draagkracht van de vrouw is volgens de tabel dan € 117,- per maand.
Huidig NBI en draagkracht man
De rechtbank gaat bij de berekening van het huidige NBI van de man uit van een inkomen van € 3.000,- bruto per maand.
De rechtbank houdt verder rekening met:
- de pensioenpremie van € 83,18 per maand.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
  • de algemene heffingskorting;
  • de arbeidskorting.
Aan de hand van voormelde uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de man op een bedrag van € 2.374,- per maand. De rechtbank verwijst hierbij naar de aan de beschikking gehechte berekening.
De man verzoekt de rechtbank om rekening te houden met de maandelijkse aflossing op drie schulden (bij DUO, de Belastingdienst en zijn moeder) en om rekening te houden met zijn werkelijke woonlasten van € 875,- per maand in plaats van de forfaitaire woonlast.
DUO
De rechtbank zal rekening houden met de aflossing van € 45,41 per maand, nu dit tussen partijen niet in geschil is.
Belastingdienst
De rechtbank zal geen rekening houden met deze aflossingen van € 52,- en € 68,- per maand in verband met de schulden aan de belastingdienst. De rechtbank overweegt dat de man niet heeft aangetoond dat hij in de periode dat hij bij zijn moeder woonde (april 2019 tot 1 november 2019) woonlasten had. Naar het oordeel van de rechtbank had de man – zoals de vrouw stelt – in die maanden, doordat hij bespaarde op woonlasten, extra kunnen aflossen op zijn schulden bij de Belastingdienst. Nu hij dit niet heeft gedaan resteert volgens de door de man overgelegde productie 8 per 4 september 2019 een schuld van in totaal € 1.395,-. De rechtbank is van oordeel dat de man de aflossingen op deze schuld uit zijn vrije ruimte dient te voldoen.
Lening moeder
De rechtbank overweegt dat volgens het Rapport alimentatienormen – afhankelijk van de omstandigheden – geheel of ten dele rekening gehouden kan worden met de kosten van herinrichting. Wanneer de noodzaak van herinrichting vaststaat en de kosten niet uit spaargeld kunnen worden voldaan, kan een schuld van maximaal € 5.500,- met een maandelijkse verplichting van € 125,- in het algemeen redelijk worden geacht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man – gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw – onvoldoende aangetoond dat hij geen liquide middelen had en dat het voor hem daarom noodzakelijk was om een lening bij zijn moeder aan te gaan voor het aanschaffen van nieuwe inboedelgoederen. De rechtbank is bovendien van oordeel dat de aflossing (per 1 december 2019) op deze lening geen voorrang op de onderhoudsverplichting jegens [minderjarige] moet krijgen. De rechtbank zal daarom geen rekening houden met de door de man opgevoerde aflossing van € 63,- per maand.
Huurlasten
De rechtbank ziet geen aanleiding om voor de kinderalimentatie af te wijken van de forfaitaire woonlast (van 0,3 x NBI) waarmee in de draagkrachtformule rekening wordt gehouden.
De draagkracht van de man bedraagt gelet op het voorgaande volgens de formule
70% x [NBI – (0,3 NBI + 950 + 45,41)] = € 467,- per maand.
Verdeling kosten
De gezamenlijke draagkracht van de ouders bedraagt in totaal € 584,- per maand.
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule:
ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 467 / 584 x 465 = € 372,-
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 117 / 584 x 465 =
€ 93,-
samen € 465,-
Derhalve komt van de totale behoefte van [minderjarige] een gedeelte van € 372,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 93,- voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting
Zorgkorting
De man maakt aanspraak op toepassing van een zogenoemde zorgkorting op de door hem verschuldigde kinderalimentatie. De man en de vrouw zijn het erover eens dat rekening moet worden gehouden met een zorgkorting van 15%.
De behoefte van [minderjarige] is € 465,- per maand, zodat de zorgkorting een bedrag van afgerond € 70,- per maand bedraagt. De eerder berekende bijdrage wordt verminderd met dit bedrag, zodat de man een kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen van € 302,- per maand.
Ingangsdatum
De vrouw verzoekt de door de man te betalen kinderalimentatie vast te stelen met ingang van de dag dat [minderjarige] is geboren, te weten [geboortedatum] 2019. Nu de man tegen deze ingangsdatum geen verweer heeft gevoerd, zal de rechtbank [geboortedatum] 2019 als ingangsdatum hanteren.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de man met ingang van [geboortedatum] 2019 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] van € 302,- per maand aan de vrouw zal voldoen. Hetgeen meer of anders is verzocht in het kader van de kinderalimentatie zal de rechtbank afwijzen.
Aanhechten berekeningen
De door de rechtbank gemaakte berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partneralimentatie
De vrouw stelt dat zij niet volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De vrouw stelt dat haar 0-uren contract bij de Yoga-studio waar zij werkzaam was afloopt. Na afloop van haar zwangerschapsverlof per 8 december 2019 zal zij nog een korte periode een WW-uitkering krijgen. De vrouw heeft echter nog geen zicht op inkomen na die periode en komt niet in aanmerking voor een bijstandsuitkering omdat zij een eigen woning heeft. De vrouw stelt dat zij behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man – vanaf de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tot aan 1 oktober 2023 – van € 300,- per maand.
De man heeft de behoefte aan de verzochte bijdrage betwist en heeft daartoe gesteld dat de vrouw zelf in haar levensonderhoud moet kunnen voorzien.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw – gelet op de gemotiveerde betwisting door de man – haar behoefte en aanvullende behoefte onvoldoende heeft onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is het onvoldoende om enkel te stellen dat de behoefte minimaal de bijstandsnorm plus de lasten van de woning bedraagt. Hiernaast is de rechtbank van oordeel dat van de vrouw – die een Hbo-opleiding heeft gevolgd – kan worden verwacht dat zij zich inspant om een betaalde baan te vinden, zodat zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De omstandigheid dat de vrouw de zorg heeft voor [minderjarige] hoeft er naar het oordeel van de rechtbank niet aan in de weg te staan dat de vrouw, zoals zij voorheen ook deed, in ieder geval parttime gaat werken. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw afwijzen.
Verdeling beperkte gemeenschap van goederen
De man heeft tijdens de zitting zijn verzoeken in het kader van de verdeling ingetrokken. De rechtbank hoeft op dit punt dus geen beslissing meer te nemen.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen de man en de vrouw, gehuwd op [huwelijksdatum] 2018 te
[huwelijksplaats]
*
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te
[geboorteplaats] de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
*
bepaalt dat de man, conform de afspraak tussen de ouders, tot en met zaterdag 11 januari 2020 iedere woensdag en zaterdag van 15.00 uur tot 19.00 uur bij de moeder thuis contact heeft met [minderjarige] en bepaalt hierbij dat – indien de ouders voor de periode daarna nog geen andere afspraken hebben gemaakt – deze zorgregeling voorlopig zal worden voortgezet;
*
bepaalt een informatieregeling waarbij de vrouw de man steeds in de eerste week van de maand schriftelijk informatie over belangrijke aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [minderjarige] verstrekt, waaronder in ieder geval de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige] , waarbij de vrouw in ieder geval aan de man schriftelijk verslag uitbrengt van bezoeken aan een arts en het consultatiebureau en daarbij een kopie verstrekt van de ingevulde pagina’s van de groeigids;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van [geboortedatum] 2019 een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] (bij co-ouderschap eventueel:
medeverzorgt en opvoedt)van € 302,- per maand zal betalen, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
verklaart deze beschikking tot zover – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
*
verwijst partijen naar de voor hen bekende mediator om te trachten hun geschil ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door middel van mediation tot een oplossing te brengen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot
1 maart 2020 pro forma, in afwachting van de resultaten van de mediation;
uiterlijk veertien dagen vóór voornoemde pro formadatum dienen partijen zich schriftelijk uit te laten over het resultaat van de mediation en de voortgang van deze procedure;
indien voor genoemde pro formadatum geen bericht is ontvangen zonder dat uitstel is gevraagd, zal de zaak in beginsel op de stukken worden afgedaan;
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van verdeling van de zorg- en opvoedingskostenaan;
*
wijst af het (meer of anders) verzochte ten aanzien van de kinder- en partneralimentatie.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. M. Verkerk als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 december 2019.