ECLI:NL:RBDHA:2020:6024

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3570
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor sloop en nieuwbouw in beschermd stadsgezicht

Op 3 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van Stichting SOS Den Haag tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het verzoek betreft een omgevingsvergunning die op 18 mei 2020 is verleend voor de sloop van diverse panden en de daaropvolgende nieuwbouw. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat de sloop begin juli 2020 zou beginnen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventuele bodemprocedure. De rechter heeft vastgesteld dat er spoedeisend belang is, gezien de geplande sloopdatum. De voorzieningenrechter heeft partijen gevraagd in te stemmen met uitspraak op basis van de stukken, wat is gebeurd. De rechter heeft de termijn voor het indienen van een deskundigenrapport door verzoekster vastgesteld op 15 augustus 2020. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de vergunninghoudster aan de vereisten van de Wabo voldoet en de vergunning terecht is verleend. De rechter heeft geconcludeerd dat de bezwaren van verzoekster niet opwegen tegen de belangen van de vergunninghoudster en dat de vergunning in overeenstemming is met het bestemmingsplan en de cultuurhistorische waarden.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3570
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 juli 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

Stichting SOS Den Haag, te Den Haag, verzoekster

tegen

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C. Remeijer-Schmitz).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Sistra B.V., te Den Haag, vergunninghoudster.
(gemachtigde: mr. A.J. van der Ven).

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor (1) het slopen van de percelen [Gracht] [huisnummers 1] , de achterhuizen [laan] [huisnummers 2] en de percelen [laan] [huisnummers 3] in de richting en tot aan de tuin van de [Kerk] en (2) het opvolgend realiseren van nieuwbouw met commerciële ruimten en woningen op het vrijkomende terrein, (3) het
renoveren en samenvoegen van [Gracht] [huisnummer 3] met de aldus ontstane nieuwbouw, (4) het gedeeltelijk slopen van [laan] [huisnummer 1] alsmede (5) het kappen van één boom op het binnenterrein van [laan] [huisnummer 2] .
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zaaknummer SGR 20/3582. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Vergunninghoudster heeft haar zienswijze gegeven op het ingediende verzoek.
Verzoekster heeft daarop gereageerd.
In verband met de maatregelen rond het coronavirus is partijen verzocht aan te geven of zij kunnen instemmen met het doen van uitspraak op grond van de stukken. Partijen hebben daarmee ingestemd.

Overwegingen

1.1
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.2
Vergunninghoudster heeft de voorzieningenrechter (herhaaldelijk) verzocht gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de beroepszaak gelijk met de voorlopige voorziening af te doen. Reeds omdat verzoekster in haar reactie van 22 juni 2020 heeft aangekondigd in de bodemprocedure een rapport van een deskundige te zullen overleggen teneinde aan te tonen dat het advies van de Welstands- en Monumentencommissie (de commissie) geen stand kan houden, acht de voorzieningenrechter kortsluiting niet mogelijk. De voorzieningenrechter zal - gelet op de door vergunninghoudster naar voren gebrachte belangen - evenwel een spoedige behandeling van de beroepszaak zo veel mogelijk bevorderen. In dat verband zal de voorzieningenrechter het ertoe leiden dat verzoekster het door haar in de bodemzaak aangekondigde deskundigenrepport uiterlijk op 15 augustus 2020 in het geding dient te brengen.
1.3
Het instellen van beroep en het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening heeft ertoe geleid dat het bestreden besluit van rechtswege is geschorst totdat op het verzoek is beslist. Aangezien vergunninghoudster heeft aangegeven begin juli te willen beginnen met de sloop van de panden, is het spoedeisend belang gegeven.
2.1
Op 1 februari 2018 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend voor:
  • het slopen van de percelen [Gracht] [huisnummers 1] , de achterhuizen [laan] [huisnummers 2] en de percelen [laan] [huisnummers 3] in de richting en tot aan de tuin van de [Kerk] , en
  • het opvolgend realiseren van nieuwbouw met commerciële ruimten en woningen op het vrijkomende terrein, en
  • het renoveren en samenvoegen van [Gracht] [huisnummer 3] met de aldus ontstane nieuwbouw, en
  • het gedeeltelijk slopen van [laan] [huisnummer 1] , alsmede
  • het kappen van één boom op het binnenterrein van [laan] [huisnummer 2] .
2.2
De bouwwerken waarop de aanvraag betrekking heeft zijn gelegen in het Rijksbeschermd stadsgezicht ‘Centrum’. De aanvraag heeft mede betrekking op bouwwerken die vermeld worden in het gemeentelijk monumentenregister. Het bouwplan is onderdeel van het plan dat bestaat uit het renoveren van de panden aan het [laan] en het realiseren van nieuwbouw ter plaatse van de [Gracht] en in het achtergebied. De monumenten aan het [laan] maken geen onderdeel uit van deze bouwaanvraag, met uitzondering van het achterhuis van [laan] nr. 149. In de onderste bouwlaag zijn horecafuncties voorzien, woonfuncties zijn voorzien op de verdiepingen en in het complex op het binnenterrein. In de onderste bouwlaag zijn kelderboxen en een fietsenstalling beoogd (niet zichtbaar vanaf buiten) onder het binnenterrein.
2.3
Het plan is op meerdere aspecten strijdig met het bestemmingsplan. Ten behoeve van dit initiatief is er door verweerder in 2016 een Plan Uitwerkingskader (PUK) opgesteld, waarin randvoorwaarden zijn gesteld. De vier gemeentelijk beschermde monumenten, welke onderdeel zijn van het PUK, zijn in het nu voorliggende plan niet meegenomen. Deze worden in een aparte vergunningsaanvraag opgenomen.
In het voorliggende voorstel wordt, conform het PUK, een groot deel van de bebouwing aan de [Gracht] en het achterliggende binnengebied gesloopt. In de plaats van de bestaande bebouwing komt er een verhoogd maaiveld (het gehele maaiveld wordt bebouwd), een vierlaags appartementencomplex aan de kant van de [Kerk] en nieuwe bebouwing aan de [Gracht] .
2.4
De aanvraag omvat de activiteiten ‘Bouwen’, ‘Handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’, ‘Handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten’, ‘Kappen’, ‘Slopen in beschermd stads- en dorpsgezicht’ en ‘Handelingen met gevolgen voor beschermde plant- en diersoorten alsmede beschermde natuurgebieden’ waarop de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is.
De aanvraag voldoet niet aan de artikelen van de bouw- en gebruiksregels van het
bestemmingsplan ‘Spuimarkt’ voor wat betreft het bouwen van een zelfstandig hoofdgebouw buiten het bouwvlak en het bouwen met overschrijding van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogten.
Ten behoeve van het bouwplan heeft vergunninghoudster een ruimtelijke onderbouwing laten opstellen gedateerd 22 maart 2019.
2.5
Op 16 januari 2019 heeft de commissie geadviseerd dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 1a, eerste lid onder a, van de Woningwet en in het kader van de bestemming ‘Waarde-Cultuurhistorie’.Als gevolg hiervan heeft verweerder vergunninghoudster in de gelegenheid gesteld een gewijzigd bouwplan in te dienen.
Op 10 april 2019 heeft de commissie ook over het gewijzigde bouwplan negatief geadviseerd. Verweerder heeft vergunninghoudster in verband hiermee wederom in de gelegenheid gesteld een gewijzigd bouwplan in te dienen.
Vergunninghoudster heeft het bouwplan vervolgens opnieuw gewijzigd. De commissie heeft dit bouwplan op 3 juli 2019 beoordeeld en geconcludeerd dat het voldoet aan redelijke eisen van welstand.
2.6
Het ontwerpbesluit heeft vanaf 10 december 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Verzoekster heeft een zienswijze ingediend.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft medewerking aan de afwijking van de desbetreffende bestemmingsplanregels verleend op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, ten derde, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Verweerder heeft hierin overwogen dat het bouwplan passend is binnen de gemeentelijke beleidskaders, waaronder het PUK. Ten aanzien van de bestemming “Waarde – Cultuurhistorie” is overwogen dat de eerder voorgestelde dakopbouw op het dak van het pand aan de [Gracht] [huisnummer 4] is komen te vervallen, waardoor het plan voldoende voldoet aan de in het PUK opgestelde randvoorwaarden.
Daarnaast is hierin overwogen dat met inachtneming van alle betrokken belangen en het ingewonnen advies van de commissie van 3 juli 2019 de uitvoering van het plan geen onaanvaardbare aantasting van de architectuur- en cultuurhistorische waarden van de monumenten betekent.
Verder is overwogen dat er in dit geval zicht op een passend nieuwbouwplan is, zodat ook ingestemd kan worden met het slopen van de bouwwerken in het beschermde stadsgezicht. Er zal immers geen onwenselijke opening ontstaan in het straatbeeld, aldus verweerder.
4. De bezwaren van verzoekster komen er in de kern op neer dat de initiatiefnemer blijkbaar niet wil voldoen aan de uitgangspunten die het bestemmingsplan stelt, dat met de gemeente een onduidelijk uitwerkingskader overeen is gekomen en dat een eenduidige uitwerking van een aanvraag omgevingsvergunning extreem lang heeft geduurd.
Verzoekster voert in dit verband aan dat van meet af aan behoud en herstel voor deze locatie vaststond, als laatste deel van de historische binnenstad naast de [Kerk] . Het wekt daarom verbazing dat sinds 2012 al aan herontwikkeling wordt gewerkt.
Verzoekster stelt dat geen sprake is geweest van zorgvuldige planontwikkeling, omdat een helder kader in het PUK ontbreekt. Zo is hetgeen op pagina 13 ‘uitgangspunten gebiedsontwikkeling vanuit perspectief Monumentenzorg’ van het PUK in de tweede alinea in de derde kolom is geformuleerd in het geheel niet in overeenstemming met de waardestelling van het bestemmingsplan als vervat in de regels en als nader geduid in de toelichting op het plan. Dat knelt volgens verzoekster temeer nu duidelijk geworden is dat de gemeente in 2009 een bouwhistorisch onderzoek heeft laten uitvoeren dat begin 2010 heeft geleid tot een omvangrijk eindrapport van [A] .
Het is daarnaast naar de mening van verzoekster navrant dat het nadien uitgevoerde bouwhistorisch onderzoek, dat in opdracht van de gemeente en vergunninghoudster is opgesteld, met de onwelgevallige uitkomsten voor initiatiefnemer, zowel door de initiatiefnemer als door de gemeente eerst openbaar is gemaakt na herhaaldelijk verzoek van bezwaarmakers op 7 mei 2020, zes dagen voor de besluitvorming in de gemeenteraad. De uitkomsten hebben geen rol kunnen spelen in meningsvorming en belangenafweging van de commissie ruimte, de monumenten- en welstandscommissie en heeft dus tot een onzorgvuldige belangenafweging geleid. In het PUK wordt er niet naar verwezen en worden afwijkende constateringen en waardestellingen gehanteerd. Dat is onzorgvuldig, het getuigt van een gebrekkige zorgplicht voor de waarden in het beschermd stadsgezicht en een motiveringsgebrek.
Verzoekster voert tevens aan dat de omgevingsvergunning een motiveringsgebrek kent daar waar afgeweken wordt van artikel 15 van het bestemmingsplan met betrekking tot de dubbelbestemming waarde cultuurhistorie.
5. Vergunninghoudster heeft in haar reacties op de verzoeksgronden naar voren gebracht dat de omgevingsvergunning juist is verleend voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’, die uitgebreid is gemotiveerd, ook op het gebied van de dubbelbestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie’. Het PUK speelt daar een grote rol in. Dat is immers door de gemeente opgesteld om de randvoorwaarden te schetsen waaronder de gemeente planologische medewerking zal verlenen. Bij het stellen van die randvoorwaarden zijn de cultuurhistorische waarden van de locatie (waaronder de aanwijzing als rijksbeschermd stadsgezicht) zeer bepalend geweest. De commissie, die toeziet op naleving van de cultuurhistorische waarden als beschermd door artikel 15 van het bestemmingsplan “Spuimarkt”, heeft ook haar akkoord gegeven op het uiteindelijke bouwplan.
Daarnaast is het bouwhistorisch onderzoek van Van der Hoeven wel degelijk bij de aanvraag overgelegd.
Dat, zoals verzoekster stelt, de commissie in haar eerste advies de sanering en
herverkaveling van erven en achterbouwen ter discussie zou hebben gesteld, omdat
die niet conform de in het bestemmingsplan omschreven en geduide waarden zouden zijn,
is volgens vergunninghoudster onjuist. De commissie zegt in dat advies (van 16 januari 2019) juist dat met de parcellering en de gevelindeling het oorspronkelijk beeld getracht is te behouden.
6.1
De voorzieningenrechter zal eerst ingaan op de door verzoekster naar voren gebrachte procedurele bedenkingen. In dat verband heeft vergunninghoudster er met juistheid op gewezen dat verweerder op 15 november 2016 heeft besloten in te stemmen met het PUK voor de herontwikkeling middels renovatie/restauratie en nieuwbouw van de in geding zijnde locatie. Daarbij heeft het college aangegeven dat, in het geval de planuitwerking binnen het PUK plaatsvindt en aan de geldende wet- en regelgeving is voldaan, het voornemens is de vereiste publiekrechtelijke medewerking te verlenen. Daarnaast is in het besluit bepaald dat het besluit vervalt als niet binnen 24 maanden nadat het besluit is genomen, een aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend. Op 1 februari 2018 is de aanvraag voor de omgevingsvergunning ingediend, zodat daarmee aan de gestelde voorwaarde is voldaan.
6.2
Het tweede procedurele geschilpunt betreft de vraag of het bouwhistorisch onderzoek van J. van der Hoeve van januari 2010 al dan niet is betrokken bij de besluitvorming. De voorzieningenrechter concludeert op basis van de door vergunninghoudster overgelegde schermprint van het Omgevingsloket dat het onderzoek van Van der Hoeven deel uitmaakte van de bij de in geding zijnde omgevingsvergunningsaanvraag overgelegde stukken.
6.3
Het derde procedurele aspect is de stelling van verzoekster dat de eerste formele vergunningsaanvraag is hergebruikt. Die stelling slaagt niet. Uit de stukken blijkt dat vergunninghoudster reeds bij de aanvraag van 1 februari 2018 een bouwplan heeft ingediend. Dat het met die aanvraag ingediende bouwplan naar aanleiding van adviezen van de commissie meermalen is aangepast, is niet ongebruikelijk. Uiteindelijk heeft het aangepaste bouwplan een positief welstandsadvies gekregen. Daarmee kan niet worden gesproken van ‘hergebruik’ van de eerste formele aanvraag.
6.4
Ook de overige formele aspecten, waaronder de (politieke) vraag of de wethouder een inhoudelijke discussie zou hebben vermeden, kunnen niet leiden tot de verzochte schorsing van de omgevingsvergunning.
7.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(...)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan,
(…)
h. het slopen van een bouwwerk in een beschermd stads- of dorpsgezicht.
Op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo, geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om een monument te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd, in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit, (b) strijd met de Bouwverordening, (c) strijd met het bestemmingsplan en (d) strijd met de redelijke eisen van welstand.
7.2
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Spuimarkt’. De in geding zijnde gronden hebben de bestemming ‘Gemengd-1’ en de dubbelbestemmingen ‘Leiding - Water’,
‘Waarde - Archeologie’ en ‘Waarde - Cultuurhistorie’.
De voor ‘Gemengd-1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor detailhandel, dienstverlening, horeca in de categorie licht, cultuur en ontspanning en wonen.
7.3
Niet in geschil is dat het bouwplan hieraan voldoet. Evenmin is in geschil dat het bouwplan niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan ‘Spuimarkt’ voor wat betreft het bouwen van een zelfstandig hoofdgebouw buiten het bouwvlak en het bouwen met overschrijding van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogten.
7.4
In artikel 15.1 van de planregels is bepaald dat de voor ‘Waarde - Cultuurhistorie’ aangewezen gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd zijn voor behoud en bescherming van de cultuurhistorische waarden van het rijksbeschermd stadsgezicht “’s-Gravenhage uitbreiding” zoals beschreven in het aanwijzingsbesluit van 28 juni 1994 met de bijbehorende toelichting.
Op grond van artikel 15.2 van de planregels gelden voor het bouwen binnen de bestemming Waarde - Cultuurhistorie als bedoeld in artikel 15.1 de volgende regels:
het bouwen moet plaatsvinden met inachtneming van de cultuurhistorische waarden als bedoeld in artikel 15.1;
daar waar op de verbeelding een goothoogte is aangegeven, dient de kapvorm in stand gehouden te blijven;
indien het bouwen betrekking heeft op de uiterlijke verschijningsvorm van een bouwwerk dient voorafgaande aan het bouwen over de cultuurhistorische waarden als bedoeld in voornoemd aanwijzingsbesluit en de toelichting daarop, advies te worden ingewonnen bij de commissie als bedoeld in artikel 1, lid 9 van de Monumentenverordening Den Haag of een deskundig lid van die commissie;
in aanvulling op het in voorafgaande sub-leden gestelde, dient bij karakteristieke panden of ensembles zoals opgenomen in bijlage 8 en 9 bij de regels van dit plan, de naar openbaar toegankelijk gebied gerichte gevelindeling en de kapvorm gehandhaafd te blijven;
in uitzondering op het gestelde in sub b en d mag de aldaar omschreven gevelindeling en/of kapvorm worden aangepast, indien en voor zover ter plaatse van het pand of de panden op de verbeelding een specifieke bouwaanduiding-dakopbouw of een hogere goot- en/of bouwhoogte ten opzichte van de bestaande bebouwing is opgenomen en die aanpassingen uitsluitend op het optoppen van de bebouwing betrekking hebben.
het bepaalde onder a geldt niet indien strikte toepassing ervan zou leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden en bouwwerken.
Op grond van artikel 15.3 van de planregels kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van artikel 15.2 onder b en d ten behoeve van een afwijkende naar openbaar toegankelijk gebied gerichte gevelindeling en kapvorm, mits naar het oordeel van de commissie als hiervoor bedoeld of een deskundig lid van die commissie, de oorspronkelijke waardevolle karakteristiek van het pand of ensemble niet wordt aangetast.
7.5
In artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten derde, van de Wabo is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
7.6
Op grond van artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad vereist.
Op 13 mei 2020 heeft de gemeenteraad van Den Haag voor dit bouwplan een verklaring van geen bedenkingen afgegeven. Gelet hierop is aan de formele vereisten voor het volgen van deze afwijkingsprocedure voldaan.
8. De eisen waaraan een goede ruimtelijke onderbouwing moet voldoen, zijn neergelegd in artikel 5.20 van het Bor in samenhang met de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel vloeit voort dat de ruimtelijke onderbouwing aan dezelfde eisen moet voldoen als die gelden voor de toelichting van een bestemmingsplan.
9. In de ruimtelijke onderbouwing van 22 maart 2019 is geconcludeerd dat het bouwplan in overeenstemming is met het beleid en dat de afwijking van het bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor het gebied en de omgeving.
10.1
In haar advies van 10 april 2019 heeft de commissie opgemerkt dat het bouwplan, gezien het cultuurhistorisch belang van het plan, zorgvuldig en met gevoel voor de historische context uitgewerkt dient te worden.
10.2
In het positieve advies van de commissie van 3 juli 2019 is vermeld dat zij eerder nog niet kon instemmen met het bouwplan. Aan de zijde van de [Gracht] dient het l7de- en 18de-eeuwse architectonische beeld het uitgangspunt voor de nieuwe bebouwing te zijn. De commissie was van mening dat de vormgeving van de panden nog onvoldoende aansloot bij dat oorspronkelijke beeld. In het op 3 juli 2019 voorliggende voorstel zijn wijzigingen doorgevoerd, details verder uitgewerkt en kleuren en materialen bepaald, die de commissie positief heeft beoordeeld en inhoudelijk heeft gemotiveerd.
10.3
Gelet op dit advies van de commissie van 3 juli 2019, is naar voorlopig oordeel voldaan aan de eisen die artikel 15.3 van de planregels stelt, aangezien hierin is vermeld dat de open-dicht verhouding van [Gracht] 673 nu voldoende aansluit bij die van het oorspronkelijke gevelbeeld en de begane grond van de gevel [Gracht] 677 nu overtuigend is. Verder is in dit advies aangegeven dat de zijdakkapellen van [Gracht] [huisnummer 4] zijn komen te vervallen, de kroonlijsten nu voldoende maat hebben en de kleurstelling en materiaaltoepassing nu overtuigend zijn. Ook met de nieuwbouw aan de [Kerk] -zijde kan de commissie instemmen. Deze is nu passend vormgegeven. Van een motiveringsgebrek is dan ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake.
11.1
Op pagina 13 van het PUK is vermeld dat aan de [Gracht] enkele panden (nrs. [huisnummers 1] ) gesloopt kunnen worden: dit zijn panden die aangewezen zijn als ‘karakteristieke panden’ in het Rijksbeschermde stadsgezicht.
Beoordeling van de sloop is afhankelijk van de plannen voor nieuw te bouwen panden:
  • de parcelering van de bestaande panden volgen; ook op de begane grond;
  • indien technisch mogelijk gevelbeeld naar voorbeeld van authentiek historisch gevelbeeld wat betreft verhoudingen: hoogte en breedte, kapvorm, venster-assen, kroonlijst.
De bouwhoogte is door het bestemmingsplan beperkt: een goothoogte van 7-8 meter en een nokhoogte (bouwhoogte) van 10-13 meter. Dit komt in grote lijnen overeen met drie lagen plus kapverdieping. Indien een grotere bouwhoogte gewenst is uit stedenbouwkundig
oogpunt (betere aansluiting op de hogere panden van de Markthof) of haalbaarheid (meer woningen), is dit mogelijk, mits dit beperkt wordt tot de twee panden direct grenzend aan de Martkhof en er slechts één laag wordt toegevoegd. Daarnaast moet deze verhoging geen nadelige gevolgen hebben voor de bezonning van het binnenterrein. Ook zullen deze hogere panden aan de bovengenoemde eisen ten aanzien van parcelering en gevelbeeld moeten voldoen. De ontwikkelaar zal zelf de ruimtelijke onderbouwing van deze afwijking
van het bestemmingsplan moeten leveren.
11.2
Uit bijlage 8 bij het bestemmingsplan blijkt dat de panden aan de [Gracht] 671 tot en met [huisnummer 4] karakteristieke panden betreffen.
In paragraaf 3.3.1.6 van de toelichting van het bestemmingsplan, getiteld ‘Karakteristieke bebouwing en gebouwen’ is vermeld dat behalve de beschermde monumenten het plangebied karakteristieke beeldbepalende bebouwing kent. Dit zijn gebouwen die op grond van hun architectonische kwaliteit en/of vanwege het feit dat ze zeer bepalend zijn voor het beeld van de straatwand ter plaatse, behoudenswaardig zijn. De architectuur sluit bescherming als monument in de toekomst niet uit. Verder is hierin aangegeven dat de gebouwen die zijn aangemerkt als karakteristiek essentiële onderdelen zijn van het stadsbeeld. Sloop van deze gebouwen is ongewenst.
11.3
In de toelichting van het bestemmingsplan ‘Spuimarkt’ is weliswaar vermeld dat sloop van de karakteristieke panden [Gracht] 671 tot en met [huisnummer 4] ongewenst is, maar uit pagina 13 van het PUK blijkt dat de panden onder voorwaarden kunnen worden gesloopt, afhankelijk van de nieuwbouwplannen. Aangezien de commissie in haar advies van 3 juli 2019 heeft geconcludeerd dat het bouwplan voldoet aan het PUK, staat het PUK naar voorlopig oordeel niet aan sloop van de panden in de weg.
11.4
Gelet op het vorenstaande is naar voorlopig oordeel niet gebleken dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldoet aan de eisen die daaraan in dit geval moeten worden gesteld.
11.5
Evenmin is gebleken dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
12. Nu gebleken is dat op goede gronden toestemming is verleend, is de strijd met het bestemmingsplan opgeheven.
13. Gelet op het advies van de commissie van 3 juli 2019 heeft verweerder tevens vergunning mogen verlenen voor de activiteit ‘Handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten’ als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, en onder b, van de Wabo.
14.1
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van
3 oktober 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX8987), mag het college aan het advies van de welstandscommissie in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen, tenzij het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag mag leggen. Ook geldt een (verzwaarde) motiveringsplicht indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
14.2
Verzoekster heeft enkel haar eigen mening gegeven over het positieve advies van de commissie van 3 juli 2019; een advies van een deskundig te achten persoon of instantie heeft zij in de voorlopige voorzieningenprocedure niet overgelegd.
14.3
Hetgeen verzoekster heeft gesteld is dan ook onvoldoende voor het oordeel dat verweerder zich bij het bestreden besluit niet op het welstandsadvies van 3 juli 2019 mocht baseren. Deze verzoeksgrond slaagt daarom niet.
15. Aangezien geen van de andere in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden zich voordoet, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gelet op dit artikel, terecht de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
16. Gelet op het vorenstaande zal het bestreden besluit naar voorlopig oordeel in beroep stand kunnen houden.
17. Het verzoek zal worden afgewezen.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is op 3 juli 2020 gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.