In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum], een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op 4 september 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot het indienen van een beroep bij de rechtbank op 27 mei 2020. Op 9 juni 2020 heeft de staatssecretaris alsnog een beslissing genomen op de aanvraag en heeft hij eiser een dwangsom toegekend. Eiser heeft op 11 juni 2020 het beroep ingetrokken, maar heeft tegelijkertijd verzocht om een proceskostenveroordeling tegen de staatssecretaris op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De staatssecretaris heeft op 19 juni 2020 gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten, omdat partijen niet om een zitting hebben verzocht. In de overwegingen van de rechtbank wordt ingegaan op de regels omtrent proceskostenveroordeling zoals vastgelegd in de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank concludeert dat het beroep terecht is ingetrokken omdat de staatssecretaris aan eiser tegemoet is gekomen. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe en stelt de kosten vast op € 262,50, die betrekking hebben op beroepsmatige rechtsbijstand verleend door een derde.
De uitspraak is gedaan door rechter J.M. Janse van Mantgem, in aanwezigheid van griffier A.C. Karels. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.