Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[verzoekster], V-nummer [V-nummer] , verzoekster, hierna gezamenlijk: verzoekers
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 juni 2020, wordt een verzoek behandeld van twee verzoekers om vergoeding van hun proceskosten. De verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. A.J. van der Werff-Dost, hebben een beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hen op 15 april 2020 heeft laten weten bereid te zijn om de proceskosten tot een bedrag van € 262,50 te vergoeden. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat verzoekers in beroep zijn gegaan omdat verweerder niet tijdig op hun aanvragen heeft beslist. Na de beslissing van verweerder op 1 april 2020 hebben verzoekers hun beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank oordeelt dat, omdat verweerder pas na het indienen van het beroep een beslissing heeft genomen, verzoekers recht hebben op vergoeding van hun proceskosten.
De rechtbank kent een bedrag van € 262,50 toe aan verzoekers, omdat zij een professionele juridische hulpverlener hebben ingeschakeld. De rechtbank ziet de zaken als samenhangend en kent een lager bedrag toe vanwege de beperkte reikwijdte van de zaak, die enkel betrekking heeft op de overschrijding van de beslistermijn. De beslissing houdt in dat verweerder dit bedrag aan verzoekers moet betalen. De uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier, en is bekendgemaakt op 18 juni 2020.