ECLI:NL:RBDHA:2020:5957

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
NL19.26947
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de bekering van de eiser tot het christendom als ongeloofwaardig werd beschouwd. De eiser, die in Iran was geboren, had verklaard dat hij zich tot het christendom had bekeerd en dat hij religieuze bijeenkomsten bijwoonde. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser tegenstrijdig waren en dat hij niet voldoende had aangetoond wat zijn bekering voor hem betekende. De rechtbank vond dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de bekering niet aannemelijk was gemaakt, gezien de inconsistenties in de verklaringen van de eiser over zijn geloofsverandering en de omstandigheden waaronder deze had plaatsgevonden.

Tijdens de zitting op 4 juni 2020 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende inzicht had gegeven in zijn bekering en dat hij niet in staat was om de diepgang van zijn nieuwe geloof overtuigend te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom de bekering als ongeloofwaardig werd beschouwd en dat de aanvraag om asiel terecht was afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.26974

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. F. Khodajoo-Aziz Maleki),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.M. Rietveld).

ProcesverloopBij besluit van 11 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw M. Abdi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij zich tot het christendom heeft bekeerd. Hij woonde religieuze bijeenkomsten bij, samen met zijn vriend [naam] . Daardoor is hij in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten gekomen. Nadat er een inval is geweest in de boomgaard waar de bijeenkomsten werden georganiseerd, besloot eiser het land te verlaten op advies van zijn broer en zijn advocaat. Later hoorde eiser van zijn broer dat de autoriteiten bij het huis van zijn ouders zijn geweest, op zoek naar hem.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- de nationaliteit, identiteit, en herkomst van eiser;
- bekering tot het christendom;
- eiser wordt gezocht door de autoriteiten na hun inval in de boomgaard.
Het eerste element wordt geloofwaardig geacht. Het tweede en derde element niet. Eiser heeft tegenstrijdig verklaard over zijn proces van bekering. Het is niet gebleken dat hij zelf op zoek is gegaan naar zingeving. Ook heeft hij niet aannemelijk gemaakt wat het nieuwe geloof voor hem betekent. Hij kan weinig over het christendom verklaren. Verweerder heeft de aanvraag van eiser daarom afgewezen als ongegrond.
4. Eiser voert aan dat zijn bekering ten onrechte ongeloofwaardig is geacht. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met zijn achtergrond. Hij is lang verslaafd geweest, is laag opgeleid en hij is opgegroeid in een religieuze omgeving, waarin hij weinig ruimte heeft gekregen voor ontwikkeling. Hij heeft voldoende inzicht in zijn proces gegeven en hij heeft aangetoond voldoende kennis te hebben van het christendom. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij op het ‘klantformulier betrokkene’ heeft aangegeven dat hij tot het katholicisme behoort, terwijl hij in het aanmeldgehoor heeft gezegd dat hij daar niet toe behoort. [1] Verweerder heeft geen rekening gehouden met het feit dat er in Iran beperkt onderwijs is over het christendom. Hij wist dat hij zich had bekeerd, maar niet tot welke stroming. Ter zitting heeft hij ook aangevoerd dat er bij hem sprake is van een passieve bekering.
4.1.
Eiser heef ter zitting toegelicht dat hij zijn afvalligheid en bekering niet als aparte asielgronden ziet, maar als één proces. De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat partijen hierover niet van mening verschillen.
4.1.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder draagkrachtig heeft gemotiveerd dat eiser zijn bekering tot het christendom niet aannemelijk heeft gemaakt.
Eiser heeft op verschillende punten tegenstrijdig verklaard over het proces van zijn bekering. Zo heeft hij bijvoorbeeld in zijn aanmeldgehoor verklaard in Turkije bekeerd te zijn, terwijl hij in zijn nader gehoor heeft verklaard dat hij Iran verliet, omdat hij christen is. Ook heeft hij in het nader gehoor van 11 maart 2019 verklaard dat hij na zijn militaire dienst helemaal niet meer geloofde [2] terwijl hij in het nader gehoor van 21 januari 2019 heeft verklaard dat hij na zijn militaire dienst nog wel naar religieuze bijeenkomsten is geweest en met God praatte. [3] Deze tegenstrijdigheden heeft eiser in beroep niet dan wel onvoldoende bestreden. Dat hij in een islamitisch land woont en niet openlijk kan zeggen dat hij niet meer geloofde in de islam, is onvoldoende omdat hij tevens heeft verklaard nog met God te praten.
De uitleg die eiser ter zitting heeft gegeven over het feit dat hij in het ‘klantformulier betrokkene’ als stroming het katholicisme heeft ingevuld volgt de rechtbank niet. Het valt niet in te zien waarom eiser zomaar iets zou invullen. Hij had bijvoorbeeld ook kunnen invullen dat hij het niet weet. Bovendien is dit slechts één van de tegenstrijdigheden die hem is tegengeworpen.
Verder heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat uit eisers verklaringen weliswaar overtuigend blijkt dat hij kritiek heeft op de islam en de wijze waarop de islam in de Iraanse maatschappij wordt vormgegeven, maar dat daaruit nog niet volgt dat hij zich heeft bekeerd tot het christendom. Het enkel hebben van een kritische houding tegenover de islam is daarvoor onvoldoende. Ten opzichte van zijn proces van bekering blijft hij steken in algemeenheden. Daarbij stelt hij dat hij weinig kennis heeft over christendom, omdat hij nieuw is in het geloof, terwijl er al enkele jaren zijn verstreken sinds hij er kennis mee heeft gemaakt. De rechtbank is het met verweerder eens dat van eiser kan worden verwacht dat hij zelf het initiatief neemt om onderzoek te doen naar zijn nieuwe religie.
Dat verweerder meer rekening had moeten houden met de achtergrond van eiser volgt de rechtbank niet. Verweerder stelt terecht dat eiser over zijn gevoelens ten opzichte van zijn leven in Iran en over de islam uitgebreid kan verklaren, maar over het christendom niet. Bovendien, het feit dat iemand lager is opgeleid en niet makkelijk over zijn gevoelens praat, wil niet zeggen dat hij niet kan beschrijven hoe hij inhoudelijk ergens tegenover staat.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het voornemen en het bestreden besluit al heeft gemotiveerd waarom er sprake is van een actieve bekering. Bij een passieve bekering vindt het moment van bekering plaats in een korte tijdsspanne, terwijl eiser heeft verklaard dat sprake was van een langdurig proces. Dit heeft eiser in beroep en ook ter zitting niet gemotiveerd betwist.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat het ongeloofwaardig is dat sprake is van een oprechte bekering die gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging en een weloverwogen keuze.
5. Eiser voert verder aan dat van hem bij terugkeer niet mag worden verwacht dat hij zich terughoudend opstelt en zich gedraagt als een moslim. Daarnaast behoort hij vanwege zijn afvalligheid tot een specifieke groep als bedoeld i artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Kwalificatierichtlijn [4] Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 4.1. is overwogen komt de rechtbank niet meer toe aan een bespreking van deze gronden.
6. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. F.W. de Lange, griffier.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Aanmeldgehoor pagina 4.
2.Nader gehoor pagina 24.
3.Nader gehoor pagina 21.
4.Richtlijn 2011/95/EU.