ECLI:NL:RBDHA:2020:5945

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
AWB 19/8043
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van middelenvereiste en inburgeringsvereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een man van Marokkaanse nationaliteit, had de aanvraag ingediend met het doel om bij zijn echtgenote, die in Nederland verblijft, te kunnen wonen. De aanvraag werd afgewezen op basis van het niet voldoen aan het middelenvereiste en het inburgeringsvereiste. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiser en zijn echtgenote, die sinds 2017 met elkaar zijn gehuwd, voldoen niet aan de voorwaarden die zijn gesteld in de Vreemdelingencirculaire. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de echtgenote van eiser blijvend en volledig arbeidsongeschikt is, en dat zij niet in staat zou zijn om aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser niet vrijgesteld kan worden van het inburgeringsvereiste, ondanks zijn inspanningen om het inburgeringsexamen te halen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag zelfstandig kan worden gedragen door de afwijzing op het middelenvereiste, waardoor de overige gronden van beroep onbesproken zijn gelaten. De uitspraak is gedaan door rechter S. Mac Donald, in aanwezigheid van griffier M. Schaap-Huijsmans. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8043
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 26 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Marokkaanse nationaliteit,
eiser,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. L.K. Matpanözer, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf bij familie- of gezinslid” afgewezen.
Bij besluit van 1 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft 15 mei 2020 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2020. Eiser is vertegenwoordigd door een waarnemer van zijn gemachtigde, mr. P. Ozyakup. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

De rechtbank betrekt bij de beoordeling het volgende.
Eiser wenst verblijf bij mevrouw [referente] , verder te noemen referente. Eiser en referente zijn op 25 mei 2017 met elkaar gehuwd in Marokko. Referente ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan het inburgeringsvereiste. De aanvraag is ook afgewezen, omdat referente niet aan het inkomensvereiste voldoet. De afwijzing van de aanvraag levert geen schending op van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Eiser voert aan dat sprake is van een situatie waarin het voor hem onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt om gebruik te maken van zijn recht op gezinshereniging. Verweerder heeft eiser en referente ten onrechte niet vrijgesteld van het middelenvereiste. Referente is al zeven jaar ontheven van haar plicht tot arbeidsinschakeling. Er wordt daarmee voldaan aan de ratio van het beleid zoals dat destijds was vastgelegd in paragraaf B7/2.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Het beleid laat verweerder ook ruimte om een individuele beoordeling te maken. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom referente gelet op haar persoonlijke omstandigheden niet wordt geacht blijvend niet in staat te zijn om aan de wettelijke plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen. Uit haar medische informatie blijkt dat zij niet in staat is om te werken.
Eiser voert voorts aan dat verweerder hem ten onrechte niet vrijstelt van het inburgeringsvereiste. Hij heeft veel inspanningen verricht om het inburgeringsexamen te halen, maar het lukt hem niet om te slagen. Zijn resultaten laten ook geen progressie zien. Eiser is analfabeet, ongeschoold en van middelbare leeftijd. Ter onderbouwing van zijn inspanningen het inburgeringsexamen te halen heeft eiser meerdere stukken overgelegd.
3.1
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat niet is aangetoond dat referente blijvend en volledig arbeidsongeschikt is, dan wel dat zij blijvend niet in staat zou zijn aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen. Het standpunt dat referente reeds zeven jaar volledig zou zijn ontheven van de verplichting tot arbeidsinschakeling blijkt, anders dan eiser stelt, ook niet uit de overgelegde stukken. Uit de brief van de gemeente Amsterdam van 9 januari 2018, blijkt dat referente sinds mei 2015 is vrijgesteld van de sollicitatieverplichting. De stelling ter zitting dat dit mogelijk pas in 2015 is vastgesteld, maar reeds eerder speelde omdat referente in 2013 is uitgevallen naar aanleiding van een re-integratietraject, blijkt niet uit de overgelegde stukken. Referente voldeed ten tijde van het bestreden beluit dan ook niet aan de voorwaarden om voor vrijstelling van het middelenvereiste in aanmerking te komen. Er is voorts ook geen medische informatie overgelegd waaruit kan blijken dat referente (ook in de toekomst) niet in staat is om te werken.
4. Nu verweerder eiser en referente niet vrij heeft hoeven stellen van het middelenvereiste en deze afwijzingsgrond de afwijzing van de gevraagde mvv zelfstandig kan dragen, zal de rechtbank de overige gronden onbesproken laten.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Schaap-Huijsmans, griffier, op 26 juni 2020.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

Rechtsmiddel