ECLI:NL:RBDHA:2020:5944
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- J.M. Janse van Mantgem
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak wegens gebrek aan connexiteit
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Ugandese verzoekster. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat haar aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 had afgewezen. De verzoekster vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, terwijl het bezwaar nog aanhangig was.
De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een uitspraak kan worden gedaan zonder dat partijen worden uitgenodigd, indien het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is. In dit geval was het verzoek om voorlopige voorziening ingediend hangende bezwaar, maar op 1 april 2020 was er al een beslissing op bezwaar genomen waarin het bezwaar van de verzoekster ongegrond was verklaard. De verzoekster had het verzoek om voorlopige voorziening niet ingetrokken en had tot op heden geen beroep ingediend tegen deze beslissing op bezwaar.
Daarom concludeerde de voorzieningenrechter dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moest worden verklaard wegens het ontbreken van connexiteit. De voorzieningenrechter besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, in aanwezigheid van griffier M. van der Elst. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.