1.1De voorzieningenrechter treft ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist.
Verzoeker heeft daartoe aangevoerd dat door de blokkering van de bijstandsuitkering zijn gezin niet meer in staat is om in zijn levensonderhoud te voorzien. Ter zitting heeft verzoeker aangegeven dat hij om in zijn levensonderhoud te voorzien zich moet wenden tot anderen en hij dus moet lenen. De huur en zorgkosten worden gedragen door de schuld die er al bestaat. Tot 1 oktober 2020 mag hij nog in zijn woning wonen, maar dat zal hij niet halen omdat hij de huur niet meer kan betalen. De voorzieningenrechter ziet hierin voldoende grond voor de conclusie dat er spoedeisend belang is.
De voorzieningenrechter zal daarom het verzoek inhoudelijk behandelen.
2. Verzoeker is het niet eens met de beslissing van blokkering van de bijstandsuitkering. Dat zijn zoon bij hem logeert was al bekend bij verweerder. Dat kan dus geen reden zijn voor de blokkering. Verder voert hij aan dat het onbegrijpelijk is dat er geen redelijke termijn is toegekend om een eventuele gemaakte fout of een te laat gemeld feit te herstellen. Dat er direct is overgegaan tot blokkering van de uitkering is een schending van het proportionaliteitsbeginsel. Er wordt namelijk geen rekening gehouden met de ernstige financiële-en huisvestingsproblematiek die deze blokkering meebrengt voor hem en zijn ex-partner [A] . Ook maakt hij bezwaar tegen het feit dat dat er opnieuw een onderzoek is ingesteld naar het vermogen en de rechtmatigheid van de verstrekte bijstand. Hierbij is ten onrechte en in strijd met het verbod op willekeur actief aan de Officier van Justitie om inzage gevraagd in een FIOD-dossier. Hij is over de inhoud van dit dossier vanaf het begin open en eerlijk geweest. Het dossier heeft betrekking op voorvallen die in 2011 – 2013 hebben plaatsgevonden. Deze hebben geen enkele relatie met het verkrijgen, dan wel instandhouding van de uitkering en kan evenmin reden zijn voor het opleggen van de genomen sanctiemaatregel. Verzoeker vindt dat de beslissing moet worden herzien. Daarbij moet met onmiddellijke ingang de betalingen van de bijstandsuitkering worden hervat.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
5. Blokkering is een feitelijke handeling waartegen op grond van het bepaalde in artikel 79 van de PW beroep openstaat. Of het blokkeren van de betaling van bijstand geoorloofd is, hangt naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (28 februari 2012, LJN: BV7110 en 2 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3025) af van het antwoord op de vraag of het bijstandsverlenend orgaan op goede gronden van oordeel is, althans het gegronde vermoeden kan hebben, dat het recht op bijstand niet meer bestaat, dat slechts recht op een lagere uitkering bestaat, of dat de inlichtingenverplichting niet is nagekomen. 6. Op grond van artikel 53a, tweede lid, van de Pw is verweerder bevoegd een onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel voortzetting van bijstand.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de beschikbare gegevens bij verweerder ten tijde van het nemen van het bestreden primaire besluit een gegrond vermoeden kon bestaan dat voor verzoeker niet onverkort recht op (aanvullende) bijstand bestond of niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting om juiste en volledige inlichtingen te verstrekken. Daarbij neemt de voorzieningenrechter het volgende in aanmerking. Hoewel het FIOD-dossier zich niet bij de stukken bevindt – hetgeen in bezwaar zal worden hersteld - begrijpt de rechtbank uit de rapportage Bijzonder Onderzoek (blokkade uitkering) dat lezing van het dossier vragen oproept. Uit het onderzoek komt onder meer naar voren dat er contant geld in beslag is genomen en er cryptorekeningen bleken te zijn. Verder is een prepaid-creditcard in beslag genomen met daarop een onbekend saldo en zijn er stukken gevonden die zouden kunnen duiden op de verkoop van een schilderij. Voorts zijn er stukken gevonden die duiden op een zakendeal met personen uit Indonesië met al dan niet vervalste garantstellingen van banken. Verder bleek dat er ten tijde van de huiszoeking sprake was van bankrekeningen in Luxemburg en elders op naam van verzoeker. Ook is uit het FIOD-dossier gebleken dat verzoeker zich bezig hield met ondernemingen in Nederland. Zo staat verzoeker sinds 21 september 2016 ingeschreven als bestuurder, penningmeester en secretaris van de [stichting] . Voorts blijkt dat verzoeker in ondernemingen heeft in Europa.
8. Verzoeker betwist niet dat deze informatie volgt uit het FIOD-dossier. Verzoeker is echter van mening dat deze informatie niet bij de blokkering moet worden meegenomen, aangezien verweerder te selectief gebruik maakt van de inhoud van het dossier. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn stelling dat de informatie niet bij de blokkering mag worden betrokken. De hoeveelheid en de aard van de informatie die wijst in de richting van mogelijk vermogen van verzoeker is zodanig dat verweerder dat niet zonder meer naast zich neer kon leggen. Die informatie levert een gegrond vermoeden op op grond waarvan verweerder in afwachting van nader onderzoek en nadere besluitvorming over het recht op bijstand van verzoeker in redelijkheid tot blokkering van de bijstand per 1 april 2020 heeft kunnen overgaan.
9. Dat die stukken zich op dit moment nog niet bij de stukken bevinden leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden, nu dat in bezwaar kan – en zoals verweerder ter zitting heeft gesteld ook zal - worden hersteld. De voorzieningenrechter vindt daarbij van belang dat verzoeker op de hoogte is van de inhoud van het FIOD-dossier. Het is dus niet zo dat verzoeker volstrekt in het duister tast wat betreft de feiten waarover verweerder vragen heeft en opheldering wil krijgen.
10. Gelet op het vorenstaande is de (voorzetting van de) blokkering van de betaling van verzoekers bijstandsuitkering naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter bij de huidige stand van zaken rechtmatig. Het belang van verzoeker afwegend tegen het belang van verweerder bij het in stand laten van de blokkering, ziet de voorzieningenrechter dan ook geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.