ECLI:NL:RBDHA:2020:5937
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid geduide functies na arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. A.B.B. Beelaard, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door G.M. Folkers-Hooijmans. De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv om zijn WIA-uitkering per 9 juni 2019 te beëindigen, na een beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in het verleden als tuinbouwmedewerker heeft gewerkt en dat hij sinds 2008 vanwege lichamelijke en psychische klachten arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de arbeidsongeschiktheidspercentages die eerder aan de eiser waren toegekend.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser over de onjuistheid van de indexering van het maatmaninkomen en de geschiktheid van de geduide functies beoordeeld. De eiser betoogde dat het maatmaninkomen onjuist was geïndexeerd en dat de geduide functies niet geschikt waren vanwege de omstandigheden waaronder deze werden uitgevoerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de arbeidsdeskundige b&b de geduide functies voldoende had gemotiveerd en dat de bezwaren van de eiser niet opgingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de berekening van het maatmanloon correct was uitgevoerd en dat de arbeidsdeskundige de juiste indexcijfers had gehanteerd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, de proceskosten van de eiser in beroep vastgesteld op € 525,- en bepaald dat het griffierecht van € 47,- aan de eiser wordt vergoed. De uitspraak is gedaan in het kader van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en de relevante bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).