ECLI:NL:RBDHA:2020:5936

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
20/3175
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende huishoudelijke ondersteuning

Op 30 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.A.M. van der Geld, een voorlopige voorziening heeft verzocht. Dit verzoek volgde op een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat verzoekster voor de periode van 21 mei 2018 tot en met 23 mei 2021 huishoudelijke ondersteuning had toegekend in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Verweerder had eerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard, maar na een wijzigingsbesluit op 17 juni 2019 was het bezwaar alsnog gegrond verklaard, waarbij verzoekster huishoudelijke ondersteuning voor 5 uur per week was toegekend.

De voorzieningenrechter overwoog dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, omdat er geen beroep bij de rechtbank meer aan te wijzen was, concludeerde de voorzieningenrechter dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk was. De voorzieningenrechter merkte op dat verzoekster had aangegeven dat haar situatie nijpend was en dat zij dringend behoefte had aan huishoudelijke hulp, maar kon de situatie niet beoordelen.

De voorzieningenrechter besloot het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk te verklaren en gaf verweerder de suggestie om te bezien of er mogelijkheden waren voor een passend huishoudelijk ondersteuningsplan. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van griffier mr. W. Goederee, maar niet op een openbare zitting vanwege de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3175

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 juni 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] te [woonplaats] , verzoekster(gemachtigde: mr. L.A.M. van der Geld),

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder(gemachtigde: J.A. Bogaards).

Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekster voor de periode van 21 mei 2018 tot en met 23 mei 20121 huishoudelijke ondersteuning in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) toegekend (intensiteit "Plus").
Bij besluit van 11 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij wijzigingsbesluit van 17 juni 2019 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij verzoekster huishoudelijke ondersteuning ingevolge de Wmo 2015 voor 5 uur per week toegekend (intensiteit "Intensief").
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter kan ingevolge 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
3. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
4. Verweerder heeft bij besluit van 11 december 2018 verzoeksters bezwaar ongegrond verklaard. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld.
5. Verweerder heeft bij wijzigingsbesluit van 17 juni 2019 het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond verklaard. Bij uitspraak van heden, geregistreerd onder zaaknummer SGR 18/8337, heeft de rechtbank het beroep van verzoekster tegen die achtergrond niet-ontvankelijk verklaard.
6. Op grond van het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste bij het verzoek om een voorlopige voorziening en de daaraan ten gronde liggende bodemprocedure, is de voorzieningenrechter, nu er geen beroep bij de rechtbank (meer) is aan te wijzen, van oordeel dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is.
7. Ten overvloede wenst de voorzieningenrechter nog op te merken dat zij kennis heeft genomen van het feit dat verzoekster heeft gesteld dat haar situatie nijpend is en dat zij zeer dringend behoefte heeft aan huishoudelijke hulp, waarin ondanks het wijzigingsbesluit nog niet passend zou zijn voorzien. Alhoewel de voorzieningenrechter de situatie van verzoekster niet kan beoordelen, neemt zij ondanks de uitkomst van deze spoedprocedure, de ruimte om verweerder in overweging te geven om te bezien of nadere afstemming met verzoekster – zo mogelijk middels een passend huishoudelijk ondersteuningsplan – op korte termijn tot de mogelijkheden behoort.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 30 juni 2020 door mr. O.M. Harms, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
de griffier is verhinderd deze uitspraakmede te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.