ECLI:NL:RBDHA:2020:5931

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2545
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake intrekking bijstandsuitkering wegens niet meewerken aan huisbezoek

Op 26 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A. Ramsoedh, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, vertegenwoordigd door mr. W. Punter, heeft aangeklaagd. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) per 29 januari 2020, na een onderzoek naar zijn recht op bijstand. Dit onderzoek werd gestart omdat verzoeker niet was verschenen op een eerder gesprek en zich ziek had gemeld voor een daaropvolgend gesprek. Verweerder had geprobeerd een huisbezoek af te leggen, maar verzoeker weigerde medewerking aan dit huisbezoek. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende redenen waren voor het afleggen van een huisbezoek, gezien de omstandigheden en het extreem lage waterverbruik van verzoeker. De voorzieningenrechter concludeerde dat de intrekking van de bijstandsuitkering terecht was, omdat verzoeker niet had meegewerkt aan het huisbezoek. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is gedaan in het kader van de bestuursrechtelijke procedure en is gepubliceerd op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2545

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 juni 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. A. Ramsoedh),

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder(gemachtigde: mr. W. Punter).

ProcesverloopBij besluit van 31 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van verzoeker ingevolge de Participatiewet (Pw) per 29 januari 2020 ingetrokken, de over de periode van 29 januari 2020 tot en met 31 januari 2020 verstrekte bijstand van € 96,74 teruggevorderd en dit bedrag geheel verrekend met het recht op vakantietoeslag.

Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker ontving vanaf 21 februari 2014 een bijstandstuitkering, laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande ouder. Op 12 maart 2019 heeft verzoeker verweerder geïnformeerd dat hij is verhuisd naar de [uitkeringsadres] [huisnummer] te [plaats] (het uitkeringsadres). Nadat verzoeker zonder bericht niet is verschenen op de ‘Hallo Werkdag’ van 5 november 2019 en zich voor de ‘Hallo werkdag’ van 3 december 2019 heeft ziekgemeld, heeft verweerder een onderzoek verricht naar verzoekers recht op bijstand. Daartoe heeft verweerder onder meer de gegevens van het waterverbruik op het uitkeringsadres opgevraagd. Voorts is gepoogd een onaangekondigd huisbezoek af te leggen, is een verklaring van verzoekers buren afgenomen en is verzoeker uitgenodigd voor een gesprek op 22 januari 2020. Omdat verzoeker niet op dit gesprek was verschenen, heeft verweerder verzoeker uitgenodigd voor een nieuw gesprek op 29 januari 2020. Verzoeker is op dit gesprek verschenen. De medewerking aan een aansluitend huisbezoek heeft hij geweigerd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in de Rapportage Handhaving & Fraude (de Rapportage) van 31 januari 2020.
3. Verzoeker voert aan dat hij op het uitkeringsadres zijn hoofdverblijf heeft. Daartoe heeft hij overgelegd een verklaring van waterleverancier Dunea, een brief van de netbeheerder en een eindrekening van de energieleverancier. Verzoeker betoogt voorts dat zijn buren ontkennen de in de Rapportage opgenomen verklaring te hebben afgelegd en heeft daartoe een verklaring van zijn buren overgelegd.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aannemelijk is dat de financiële situatie van verzoeker zodanig is dat er sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen.
5. Uit het verweerschrift en het aanvullend verweerschrift volgt dat de grond voor het
intrekken van de uitkering gelegen is in het feit dat verzoeker niet heeft meegewerkt aan het afleggen van een huisbezoek na het gesprek op 29 januari 2020. Het primaire besluit maakt dit onvoldoende duidelijk en is dan ook onvoldoende gemotiveerd. In zoverre is dan ook sprake van een gebrek. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen in hoeverre dit gebrek in bezwaar zal kunnen worden hersteld.
6. Ten aanzien van het niet meewerken aan het huisbezoek overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Indien een belanghebbende de inlichtingen- en medewerkingsverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid, van de Pw, niet of niet in voldoende mate nakomt, en als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of de belanghebbende verkeert in bijstand-behoevende omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Pw, kan de bijstand worden geweigerd, beëindigd of ingetrokken.
6.1
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; zie onder meer de uitspraak van 10 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3983) kunnen aan het niet meewerken aan een huisbezoek pas gevolgen worden verbonden (in de vorm van weigeren, beëindigen of intrekken van bijstand) indien voor dat huisbezoek een redelijke grond bestaat. Van een redelijke grond voor een huisbezoek is sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door de betrokkene over zijn woon- en leefsituatie verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en deze niet op een voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd. Is sprake van een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek, dan dient de betrokkene erop te worden gewezen dat het weigeren van toestemming gevolgen kan hebben voor de verlening van bijstand.
6.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat gezien de uitkomst van het onderzoek sprake is geweest van een redelijke grond als hiervoor bedoeld. In de periode van maart 2019 tot september 2019 is sprake van een extreem laag waterverbruik. Op 9 januari 2020 proberen medewerkers van verweerder een huisbezoek bij verzoeker af te leggen. Dat lukt niet omdat er niet wordt gereageerd op het aanbellen. Tijdens het gesprek op 29 januari 2020 verklaart verzoeker dat hij een aantal dagen in de week bij zijn vader slaapt en een aantal dagen per week bij zijn vriendin. Op de vraag “dus u bent niet vaak thuis” antwoordt verzoeker: “Ik heb wel mijn eigen woning, ik betaal mijn lasten”. Ook verklaart hij dat hij vindt dat hij er genoeg is, voor zijn gevoel regelmatig.
Los van de vraag wat de buren van verzoeker hebben verklaard – de verklaring waarop verweerder zich baseert is een zakelijke weergave en niet ondertekend door degene die de verklaring heeft gegeven en naderhand betwist door verzoeker en herroepen – geven het extreem lage waterverbruik en de verklaring van verzoeker tijdens het gesprek van 29 januari 2020 een redelijke grond voor het afleggen van een aansluitend huisbezoek. Nu verzoeker geweigerd heeft mee te werken aan dit huisbezoek, ondanks dat verweerder verzoeker erop heeft gewezen dat dit gevolgen kon hebben voor de bijstandverlening, mocht verweerder gevolgen verbinden aan deze weigering.
7. Naar voorlopig oordeel heeft verweerder gelet hierop het recht op bijstand terecht met ingang van 29 januari 2020 beëindigd. Dat betekent ook dat verweerder het gebrek in het primaire besluit (zie overweging 5) kan herstellen in bezwaar. Onder die omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 26 juni 2020 door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel