ECLI:NL:RBDHA:2020:5915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5831
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewetuitkering na medische beoordeling en bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die zich op 18 december 2017 ziek meldde vanwege mentale klachten, had een Ziektewet (ZW) uitkering ontvangen. De uitkering werd per 18 januari 2019 beëindigd op basis van een beoordeling die stelde dat de eiser in staat was om meer dan 65% van zijn loon te verdienen. Eiser ging tegen dit besluit in beroep, waarbij hij stelde dat hij meer dan 35% arbeidsongeschikt was en niet in staat om te werken. Tijdens de zitting op 20 februari 2020 heeft eiser aanvullende medische gegevens overgelegd, waaronder rapporten van verschillende specialisten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) alle klachten van eiser in overweging hebben genomen. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts b&b en dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 18 januari 2019 terecht is geweest. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5831

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: M. Alsemgeest).

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser ingevolge de Ziektewet (ZW) per 18 januari 2019 beëindigd.
Bij besluit van 30 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2020.
Eiser is verschenen, bijgestaan door mevrouw [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en heeft bepaald dat eiser tot 20 maart 2020 de gelegenheid kreeg om de schriftelijke bevindingen van de neuroloog en de KNO-arts in het geding te brengen. Vervolgens heeft verweerder een maand de tijd gekregen om de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) te laten reageren op de door eiser op 13 februari 2020 overgelegde en de vóór 20 maart 2020 over te leggen medische stukken, waaronder mogelijk de bevindingen van de neuroloog en de KNO-arts.
Eiser heeft op 16 maart 2020 nadere stukken in het geding gebracht, onder meer van de KNO-arts, Zorgbedrijf Brijder-Zuid, de radioloog en de oogarts.
Bij brief van 16 april 2020, onder verwijzing naar het bijgevoegde rapport van de verzekeringsarts b&b van 14 april 2020, heeft verweerder een reactie gegeven.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser was van 24 april 2017 tot 25 december 2017 werkzaam als productiemedewerker bij [B.V.] . voor gemiddeld 40,47 uur per week. Eiser heeft zich op 18 december 2017 ziek gemeld in verband met mentale klachten / problematiek. Na deze ziekmelding is aan eiser met ingang van 25 december 2017 een ZW-uitkering toegekend. In het kader van de zogeheten ‘Eerstejaars Ziektewet-beoordeling’ (EZWb) heeft een beoordeling plaatsgevonden naar aanleiding waarvan verweerder het primaire besluit heeft genomen.
2. Het primaire besluit berust op het standpunt dat eiser met de voor hem geduide functies per 17 december 2018 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Om die reden heeft verweerder de ZW-uitkering van eiser, met inachtneming van een uitlooptermijn, per 18 januari 2019 beëindigd. In het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd.
3. Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen. Volgens eiser is hij meer dan 35% arbeidsongeschikt. Hij is niet in staat om te werken. Hij is onder behandeling bij een psycholoog, psychiater en een therapeut. Het onderzoek door de primaire verzekeringsarts is niet goed verlopen. Hij was ten tijde van het onderzoek onder invloed van zware medicijnen. Ook is er niet goed getolkt. Hij wordt binnenkort opgenomen bij de PsyQ-afdeling. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij twee weken geleden een MRI-scan heeft gehad. Door de neuroloog is gezegd dat er vocht achter zijn oren zit. Ook is hij door de huisarts verwezen naar de KNO-arts. De bevindingen van deze artsen zijn mogelijk van belang voor de beoordeling van zijn belastbaarheid op de datum in geding. Ook de door eiser op 13 februari 2020 overgelegde medische stukken kunnen van belang zijn voor de beoordeling van zijn belastbaarheid op de datum in geding.
4. In artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW is bepaald dat iemand recht heeft op ziekengeld als hij als gevolg van ziekte of gebreken niet geschikt is voor het verrichten van het eigen werk. De ongeschiktheid om te werken moet rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of gebreken en dat moet objectief medisch vastgesteld kunnen worden.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) moet onder ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19, eerste lid, van de ZW worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid.
Ingevolge artikel 19aa ZW heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, wegens ziekte recht heeft op loon, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Ingevolge artikel 19ab ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, als bedoeld in artikel 19aa, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
6.1
De primaire arts heeft eiser op 7 november 2018 psychisch en lichamelijk onderzocht. Ook heeft deze arts dossierstudie verricht en kennis genomen van een brief van 9 augustus 2018 van [B] , als regiebehandelaar werkzaam bij Zorgbedrijf Brijder-Zuid. De primaire arts heeft van zijn bevindingen op 7 november 2018 een rapport opgesteld. Dit rapport is getoetst en akkoord bevonden door [verzekeringsarts] , verzekeringsarts. De primaire arts concludeert dat eiser ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 ZW. Eiser heeft per 17 december 2018 verminderde benutbare mogelijkheden voor het kunnen verrichten van arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. De primaire arts heeft de beperkingen van eiser vastgelegd in de door hem opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 november 2018.
6.2
De verzekeringsarts bezwaar & beroep (b&b) heeft op 21 juni 2019 een rapport uitgebracht, waarin hij uiteenzet op basis waarvan hij de bevindingen van de primaire arts onderschrijft. Hiertoe heeft de verzekeringsarts b&b acht geslagen op de gegevens uit het primaire medische dossier en de gegevens die tijdens de bezwaarprocedure zijn overgelegd, waaronder een brief van 31 januari 2019 van genoemde regiebehandelaar [B] . Ook is de verzekeringsarts b&b aanwezig geweest bij de hoorzitting op 19 juni 2019. De verzekeringsarts b&b overweegt dat er geen reden is om af te wijken van het oordeel van de primaire arts, die eiser in staat acht om werkzaamheden te verrichten rekening houdend met een verminderde psychische belastbaarheid en beperkte hand- en vingervaardigheid vanwege trillende handen. Er zijn terecht benutbare mogelijkheden vastgesteld. De belastbaarheid van eiser zoals weergegeven in de FML van 7 november 2018, is naar medisch objectieve maatstaven niet overschat.
6.3
De verzekeringsarts b&b heeft op 14 april 2020 aanvullend gerapporteerd naar aanleiding van de door eiser overgelegde nadere medische gegevens. De verzekeringsarts b&b heeft acht geslagen op alle door eiser overgelegde medische stukken, te weten drie brieven van Zorgbedrijf Brijder-Zuid waarvan één gedateerd (op 16 januari 2020), een behandelplan van SGGZ van 16 april 2019, een brief van de neuroloog van 19 augustus 2019, een brief van de Spoedeisende hulp van 10 oktober 2019, een brief van de huisarts van 20 december 2019, een medisch journaal van de huisarts van 24 januari 2020, een verslag van de radioloog van 5 februari 2020, een brief van de oogarts van 6 maart 2020, een brief van de KNO-arts van 9 maart 2020 en een brief van het HMC opnamebureau van 12 maart 2020. De verzekeringsarts b&b concludeert dat de ingebrachte stukken geen aanleiding geven om de belastbaarheid van eiser per de datum in geding te herzien.
7.1
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is uitgevoerd. De rapporten van de verzekeringsarts b&b geven er blijk van alle klachten van eiser betrokken te hebben in het eindoordeel. Hiertoe worden alle door eiser zelf genoemde klachten benoemd en wordt aandacht besteed aan de informatie die vanuit de behandelend sector is aangevoerd. Hij heeft geen klachten over het hoofd gezien. De rechtbank gaat voorbij aan de stellingen van eiser dat het onderzoek door de primaire arts niet goed is verlopen en dat er niet goed is getolkt. Dit onderzoek, vastgelegd in het rapport van 7 november 2018, ligt immers gelet op het bepaalde in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet aan het bestreden besluit ten grondslag.
7.2
Voorts heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de verzekeringsarts b&b de beperkingen van eiser per de datum in geding niet juist zou hebben vastgesteld. De verzekeringsarts b&b overweegt in het rapport van 21 juni 2019 dat volledige arbeidsongeschiktheid, zoals eiser stelt, zonder arbeidskundige toets in het kader van een EZWb alleen kan worden aangenomen als sprake is van een zogenaamde uitzonderingscategorie als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Van een uitzonderingscategorie is in deze zaak geen sprake. Eiser is niet voor langere tijd opgenomen, niet bedlegerig (lichamelijk niet zelfredzaam) en heeft geen onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op alle drie de terreinen (psychisch niet zelfredzaam) vanwege een ernstige psychische stoornis. Er moeten daarom duurzaam benutbare mogelijkheden worden aangenomen. Uit het rapport blijkt verder dat hij van mening is dat voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van eiser voortvloeiend uit zijn psychische en alcoholproblematiek. Daarbij betrekt de verzekeringsarts b&b het feit dat eiser al langere tijd abstinent is van alcohol, ook op de datum in geding. De belastbaarheid zou daarom beter moeten zijn dan in de periode waarin eiser nog wel te veel dronk. De recente verwijzing naar een neuroloog om hersenschade als gevolg van langdurig alcoholmisbruik uit te sluiten en de recente wijziging van medicatie dateren van maanden na de datum in geding en worden daarom buiten beschouwing gelaten.
7.3
De verzekeringsarts b&b overweegt in zijn rapport van 14 april 2020 dat de in beroep ingebrachte gegevens van de GGZ en Zorgbedrijf Brijder-Zuid voor wat betreft de alcoholproblematiek geen nieuw licht op de zaak werpen. Uit de brief van de psychiater werkzaam bij Zorgbedrijf Brijder-Zuid van 16 januari 2020 blijkt voorts dat geen sprake is van een depressie of een andere onderliggende stemmingsstoornis.
Uit de in beroep overgelegde informatie van de neuroloog van 19 augustus 2019 blijkt dat op een CT-scan van de hersenen van eiser geen afwijkingen zijn gevonden. De tremor en het houterige en trage looppatroon van eiser passen volgens de neuroloog het meest bij forse bijwerkingen van het medicijngebruik. Er wordt daarom geadviseerd om over te gaan op andere medicatie.
Uit een op 4 februari 2020 gemaakte MRI-scan van het hoofd van eiser is gebleken dat geen sprake is van een verhoogde druk in de schedel (intracraniële druk). Wel is sprake van sluiering van het mastoid aan beide zijden. De KNO-arts concludeert dat sprake is van cholesteatoom (een tumor) aan het linkeroor en dat sprake is van gehoorverlies. Samenvattend kan volgens de verzekeringsarts b&b uit de informatie van de neuroloog en de KNO-arts worden afgeleid dat begin 2020 een cholesteatoom in het linkeroor is vastgesteld. De klachten in het linkeroor zijn in de loop van 2019 ontstaan. De begin 2020 vastgestelde afwijkingen geven geen aanleiding om de belastbaarheid per 18 januari 2019, de datum in geding, te herzien. De verzekeringsarts b&b merkt nog op dat eiser per 19 augustus 2019 weer onder de ZW valt in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid.
7.4
Gelet op het bovenstaande ziet de rechtbank in wat eiser aanvoert geen aanleiding voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b. Dat eiser het niet eens is met de op de datum in geding vastgestelde beperkingen kan niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Aan hoe eiser zelf zijn klachten ervaart, komt in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende waarde toe. De rechtbank onderschrijft om deze reden de medische grondslag van het bestreden besluit.
8. De rechtbank constateert dat eiser geen specifieke op de geduide functies gerichte gronden heeft aangevoerd. Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de geduide functies per 17 december 2018.
9. Het voorgaande betekent dat verweerder terecht de ZW-uitkering van eiser per 18 januari 2019 heeft beëindigd.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 18 juni 2020 door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Laterveer-Runderkamp, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.