ECLI:NL:RBDHA:2020:5897
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder Dublinverordening; beoordeling van indirect refoulement naar Zweden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraakse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is niet in behandeling genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft eerder in Zweden asiel aangevraagd en heeft in Nederland een herhaalde asielaanvraag ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die een andere beoordeling rechtvaardigen. Eiser heeft aangevoerd dat de overdracht aan Zweden zal leiden tot (indirect) refoulement, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Zweden zijn internationale verplichtingen niet zal nakomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag bij Zweden ligt en dat er geen aanleiding is om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan in het kader van de maatregelen rondom het coronavirus, waardoor deze niet op een openbare zitting is uitgesproken.