In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 12 juni 2020 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat de overdrachtstermijn van zes maanden, zoals genoemd in artikel 29 van de Dublinverordening, op 26 mei 2020 was verstreken. Hierdoor is Nederland verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de richtsnoeren van de Europese Commissie geen uitzondering bieden voor het verstrijken van de overdrachtstermijn door de COVID-19-pandemie. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen en een nieuw besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525,-. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier.