7.1De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat eiseres vóór de donatie aan de Shine Construction Group problemen heeft gehad als gevolg van haar etniciteit, namelijk dat zij half Rohingya is. De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder niet zonder meer kan stellen dat de problemen die ná haar donatie aan de Shine Construction Group zijn begonnen, geen verband houden met het zijn van Rohingya. Uit het relaas van eiseres volgt naar het oordeel van de rechtbank dat deze problemen als gevolg waarvan zij is gevlucht kunnen zijn ontstaan omdat zij na de donatie als Rohingya wordt gezien. Dat volgt uit de volgende verklaringen in haar nader gehoor van 1 juli 2018:
“(…) In de tweede maand van dat jaar werd ik opgeroepen door de wijkautoriteiten. Zij vroegen of ik had gedoneerd. Ik heb gezegd dat ik heb gedoneerd. Zij wilden weten met welke intentie ik heb gedoneerd. Ik heb gezegd mijn man is een Roghinya en mijn grootouders ook, dus daarom wilde ik voor mijn man een goede daad verrichten. Hij zei, weet je waar het geld naartoe gaat. Ik heb gezegd dat het om vluchtelingen gaat uit Rakin. Ik heb het toen aan hun uitgelegd. De informatie die ik hen gaf, waren zij niet blij mee. Zij zeiden dat ik naar huis mocht. Ik ben vervolgens naar huis gegaan.”
(...) Op 21 maart 2018 kwamen mensen aan de deur. Het waren twee monniken en een met burgerkleding. ( ….)
Een van die monniken heeft mij geduwd en ik zat op de grond. Een
andere monnik heeft mij geschopt.
Ik was heel erg bang en ik was aan het trillen omdat ik geschrokken was. Ik wist niet wat zij daarna met mij zouden doen. Ik heb niets gezegd, omdat ik het probleem niet nog erger wilde maken.
Op 22 maart 2018 ben ik naar de wijkautoriteiten gegaan. Dit deed ik omdat zij mij al hadden gewaarschuwd. Ik heb alles verteld en zij zeiden dat zij een melding hiervan zouden maken en dan zou ik van hen horen.
(…)
Dit was volgens mij een van de dagen in het weekend. Ik weet het niet echt exact meer. Ik hoorde maar niets van de wijkautoriteiten. Ik ben naar hen gegaan en heb gevraagd of zij nog wat hebben gehoord en toen zeiden zij dat ik het probleem niet nog groter mocht maken en zo klein mogelijk laat. Zij zeiden als veel wijkbewoners dit horen, dan zou dit nadelige gevolgen kunnen hebben voor de wijk. Zij namen het ook niet serieus van wat er met mij is gebeurd. Ik was slachtoffer van de mishandeling, maar ik voelde mij zo machteloos tegenover hen. Het was net alsof ik de oorzaak was van het probleem, omdat ik had gedoneerd. Zij zeiden dat ik te maken heb met
monniken en zij geen actie kunnen nemen. Zij zeiden dat ik de oorzaak ben van het probleem. Wat er met mij was gebeurd, was niet iets kleins. Het was een grote breuk op mijn privacy en het had nog erger kunnen aflopen.
Nadat ik bij de wijkautoriteiten ben geweest heb ik heel goed nagedacht dat het duidelijk was dat zij mij niet zouden beschermen. Hun toon was ook nog eens partijdig. Zij zeiden dat ik degene was die de oorzaak is en ik had dan alert moeten zijn. Ik moest dit accepteren zeiden zij. Zij zeiden dat dit niets gaat worden. (…)
Vast staat dat verweerder deze verklaringen geloofwaardig heeft geacht. Daarmee is ook geloofwaardig dat de (wijk)autoriteiten weten dat eiseres tot de Rohingya behoort en dat zij een donatie heeft gegeven aan een organisatie die Rohingya-vluchtelingen ondersteunt. Ook staat vast dat de eigenaar van Shine Construction Group als gevolg van de donaties, is opgepakt, berecht en vrijgesproken. Dit volgt ook uit objectieve en openbare bronnen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank gelet op het voorgaande onvoldoende gemotiveerd dat eiseres niet hoeft te vrezen voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade. De enkele stelling van verweerder dat de gebeurtenissen niet dermate ernstig van aard zijn dat vastgesteld kan worden dat eiseres in haar land van herkomst aan vervolging heeft blootgestaan of dat sprake was van ernstige schade in de zin van artikel 3 EVRM, is hiervoor onvoldoende. Dit mede gelet op hetgeen bekend is over de situatie van Rohingya in Myanmar. Het beroep slaagt.
8. De aanvraag is ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).