ECLI:NL:RBDHA:2020:5856

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
09/842275-10
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Verkoop van XTC en voorhanden hebben van vuurwerk door minderjarige

Op 11 juni 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die werd beschuldigd van het verkopen van XTC-pillen en het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het opzettelijk verkopen van XTC-pillen in de periode van 1 juli 2019 tot en met 15 augustus 2019 en het voorhanden hebben van 90 stuks knalvuurwerk op 21 augustus 2019. De verdachte heeft beide feiten bekend, maar de rechtbank heeft bij de beoordeling van de tenlastelegging en de bewijsvoering een zorgvuldige afweging gemaakt. De officier van justitie, mr. M.J. Mos, heeft gepleit voor een jeugddetentie van 3 dagen en een werkstraf van 60 uren, terwijl de verdediging pleitte voor een lichtere straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij nog niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten, maar heeft ook rekening gehouden met de negatieve gevolgen die hij al heeft ondervonden, zoals 3 dagen in voorarrest en 10 maanden schorsing. Uiteindelijk heeft de rechtbank een werkstraf opgelegd van 30 uren, waarvan 24 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank heeft de verdachte niet verder gestraft met jeugddetentie, gezien zijn jonge leeftijd en blanco strafblad. De uitspraak is gedaan op basis van de relevante wetsartikelen, waaronder de Opiumwet en de Wet op de economische delicten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Parketnummer 09/842275-19
Datum uitspraak 11 juni 2020
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
Geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] ,
[adres]
advocaat: mr. W. van der Voet, te Rotterdam.

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de zitting van 11 juni 2020.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de zitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2019 tot en met 15 augustus 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, XTC/MDMA pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 21 augustus 2019 te ’s-Gravenhage opzettelijk professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten 90 stuks knalvuurwerk (nitraten) voorhanden heeft gehad.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. M.J. Mos, heeft gesteld dat beide feiten bewezen kunnen worden. Ten aanzien van feit 1 heeft zij nog opgemerkt dat alleen bewezen kan worden dat de verdachte op 15 augustus 2019 in Den Haag opzettelijk XTC-pillen heeft verkocht, afgeleverd en verstrekt. Het meer of anders tenlastegelegde kan niet bewezen worden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op hetzelfde standpunt gesteld als de officier van justitie.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging. [1]
Feit 1
Aangezien de verdachte het ten laste gelegde feit – zoals de rechtbank dat bewezen zal verklaren – heeft bekend, hij later niet anders heeft verklaard en er namens hem geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft bij de beoordeling de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
- een proces-verbaal van verhoor van [getuige] (p. 47-49);
- een geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 21 augustus 2019 (p. 31-32);
- de verklaring van de verdachte afgelegd op de zitting van 11 juni 2020.
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank is op basis van het onderzoek ter terechtzitting - met de officier van justitie en advocaat - van oordeel, dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich gedurende een periode van 1 juli 2019 tot 15 augustus 2019 bezighield met het dealen van drugs, omdat zich in de bewijsmiddelen onvoldoende redengevende feiten en omstandigheden bevinden die daarop wijzen.
Feit 2
Aangezien de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend, hij later niet anders heeft verklaard en er namens hem geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft bij de beoordeling de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
- een proces-verbaal van bevindingen (p. 57-58);
- een proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk (p. 113-121);
- de verklaring van de verdachte afgelegd op de zitting van 11 juni 2020.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart op grond van het hiervoor vermelde, bewezen dat
1.
hij op 15 augustus 2019 te ’s-Gravenhage opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt, XTC/MDMA pillen, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op 21 augustus 2019 te ’s-Gravenhage opzettelijk professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten 90 stuks knalvuurwerk (nitraten) voorhanden heeft gehad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De feiten zijn strafbaar. De verdachte is ook strafbaar.

6.De straf en/of maatregel

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de verdachte voor beide tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 3 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en tot een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie.
De officier van justitie heeft bij haar eis rekening gehouden met de ernst van de feiten, de blanco justitiële documentatie van de verdachte, de persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de daarover opgemaakte rapportage met strafadvies van de Raad voor de Kinderbescherming en de lange duur die de verdachte in een schorsing heeft gelopen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit aan de verdachte een jeugddetentie op te leggen voor de duur van 3 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Zij heeft bepleit daarbij geen werkstraf op te leggen en subsidiair, mocht de rechtbank dat wel doen, deze geheel voorwaardelijk aan de verdachte op te leggen met een proeftijd van 1 jaar. Wat de raadsvrouw betreft dient bij de strafoplegging bij het eerste feit rekening te worden gehouden met de oriëntatiepunten van het LOVS, waarbij is verzocht aan te sluiten bij het aanwezig hebben van drugs aangezien er sprake is van een eenmalige verkoop in het kader van een vriendendienst, het geen grote hoeveelheid is geweest en er geen dealerindicatie is. Bij het tweede feit dient rekening te worden gehouden met de Richtlijn voor strafvordering vuurwerkdelicten en met de omstandigheid dat het feit via Halt of in elk geval buiten de rechter om had kunnen worden afgedaan. Het is zinloos om hier nu nog een straf voor op te leggen. De raadsvrouw merkt op dat de verdachte verder nog nooit met politie en justitie in aanraking is gekomen. De raadsvrouw heeft voorts bepleit dat de negatieve gevolgen voor de meisjes die de drugs hebben gekocht, niet als strafverzwarend moeten meewegen, vanwege het geringe leeftijdsverschil en omdat de verdachte de meisjes vóóraf nog heeft gewaarschuwd dat zij niet een hele pil moesten innemen. De meisjes zelf bleken er achteraf bovendien tamelijk onverschillig over te zijn. Tevens moet in aanmerking worden genomen dat de verdachte beseft wat hij heeft gedaan en dat hij ervan heeft geleerd. Verder heeft de verdachte 3 dagen vastgezeten op het politiebureau en is hij van school gestuurd. De 10 maanden die hij vervolgens in een schorsing heeft gelopen, dienen tot slot bij de eventuele oplegging van een voorwaardelijke werkstraf te worden verdisconteerd in de proeftijd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich ten eerste schuldig gemaakt aan het dealen van 4 XTC-pillen aan een jong meisje van toen 14 jaar. Weliswaar heeft hij daarbij geen lucratief oogmerk gehad en zag hij het als een vriendendienst, maar door zich als tussenpersoon van de dealer op te stellen heeft hij wel een bijdrage geleverd aan een keten die zorgt voor de instandhouding van de verslaving van derden en die hun gezondheid in gevaar brengt. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat drugsgebruik direct en indirect leidt tot vele vormen van criminaliteit en overlast, en dus onveiligheid, waardoor de samenleving ernstige schade wordt toegebracht.
Ook voor het meisje en haar twee vriendinnen heeft het innemen van de relatief sterke pillen gevolgen gehad voor hun gezondheid. Eén van hen heeft zelfs een nacht op intensive care gelegen. Datzelfde meisje heeft toen het mis ging voor grote overlast gezorgd, door onder meer te schreeuwen, zich met geweld tegen de politie te verzetten, hen uit te schelden en water in de richting van de politie te spugen. Ook in de ambulance naar het ziekenhuis bleef zij onrustig en agressief, waardoor politiebegeleiding nodig was. De verdachte heeft er veel te makkelijk over gedacht en heeft in onvoldoende mate stilgestaan bij de mogelijke – in potentie levensgevaarlijke – gevolgen.
De verdachte heeft zich ten tweede schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van illegaal vuurwerk. De verdachte had dit vuurwerk in zijn slaapkamer liggen. De verdachte is hiermee veel te gemakzuchtig omgesprongen. Het risico op schade aan personen en goederen is aanzienlijk bij dergelijk vuurwerk, door bijvoorbeeld de kans op een ontijdige explosie. Niet voor niets gelden er zeer strenge regels voor het vervoer, de opslag en verkoop daarvan en is daarvoor gespecialiseerde kennis vereist.
De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Ten aanzien van de persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte merkt de rechtbank het volgende op.
Uit de justitiële documentatie (het strafblad) van de verdachte blijkt dat hij nog niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Dit neemt de rechtbank in het voordeel van de verdachte mee.
Uit het briefrapport van de Raad voor de Kinderbescherming blijkt dat er weinig zorgen zijn over de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte op de verschillende leefgebieden. De verdachte heeft zich verder goed aan zijn schorsingsvoorwaarden gehouden. Begeleiding door de jeugdreclassering wordt niet langer noodzakelijk geacht. De rechtbank neemt deze conclusies over als de hare.
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert om aan de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
6.3.3
De straf
Bij het opleggen van de straf houdt de rechtbank, naast de hiervoor beschreven omstandigheden, ook rekening met wat de rechtbank normaliter voor soortgelijke feiten oplegt, de Richtlijn voor strafvordering vuurwerkdelicten en de LOVS oriëntatiepunten.
De rechtbank komt alles afwegende tot een iets andere straf dan de officier van justitie heeft geëist, de advocaat heeft bepleit en de Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd.
De rechtbank overweegt dat zij er meer dan de officier van justitie rekening mee houdt dat de verdachte reeds een aantal negatieve consequenties van zijn handelen heeft ervaren. Hij heeft immers 3 dagen op het politiebureau vastgezeten, hij heeft 10 maanden in een schorsing gelopen en hij is direct van school verwijderd. Daarnaast vindt de rechtbank een jeugddetentie geen passende strafmodaliteit gelet op de jonge leeftijd en het blanco strafblad van de verdachte. Hierbij merkt de rechtbank op dat zij in het enkele feit dat verdachte
3 dagen in voorarrest heeft gezeten geen reden ziet om aan verdachte een jeugddetentiestraf (van diezelfde duur) op te leggen.
De rechtbank zal aan de verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 30 uren, waarvan 24 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank zal daarbij bepalen dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht van het onvoorwaardelijke deel van de werkstraf wordt afgetrokken. Dat leidt er feitelijk toe dat alleen het voorwaardelijke deel van de werkstraf over blijft. De rechtbank zal daarbij geen bijzondere voorwaarden opleggen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 77gg van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet;
1a, 2 en 6 Wet op de economische delicten;
9.2.2.1 Wet milieubeheer;
1.2.2 Vuurwerkbesluit.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij golden op het moment van het plegen van de strafbare feiten.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de feiten 1 en 2 heeft gepleegd.
Dat is volgens de wet:
feit 1
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 30 uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
15 dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze werkstraf wordt afgetrokken, tenzij dat al bij een andere straf is gedaan;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
bepaalt dat
24 urenvan deze werkstraf niet ten uitvoer zullen worden gelegd als de veroordeelde zich tot het einde van de proeftijd, die
1 jaaris, houdt aan de voorwaarde dat hij zich niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Holleman, rechter, voorzitter,
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter,
en mr. Y.N. van den Brink, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. R. Westerhof, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 11 juni 2020.
Mr. Y.N. van den Brink kan dit vonnis niet ondertekenen.

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier van politie Eenheid Den Haag met de nummers