Op 11 juni 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die werd beschuldigd van het verkopen van XTC-pillen en het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het opzettelijk verkopen van XTC-pillen in de periode van 1 juli 2019 tot en met 15 augustus 2019 en het voorhanden hebben van 90 stuks knalvuurwerk op 21 augustus 2019. De verdachte heeft beide feiten bekend, maar de rechtbank heeft bij de beoordeling van de tenlastelegging en de bewijsvoering een zorgvuldige afweging gemaakt. De officier van justitie, mr. M.J. Mos, heeft gepleit voor een jeugddetentie van 3 dagen en een werkstraf van 60 uren, terwijl de verdediging pleitte voor een lichtere straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij nog niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten, maar heeft ook rekening gehouden met de negatieve gevolgen die hij al heeft ondervonden, zoals 3 dagen in voorarrest en 10 maanden schorsing. Uiteindelijk heeft de rechtbank een werkstraf opgelegd van 30 uren, waarvan 24 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank heeft de verdachte niet verder gestraft met jeugddetentie, gezien zijn jonge leeftijd en blanco strafblad. De uitspraak is gedaan op basis van de relevante wetsartikelen, waaronder de Opiumwet en de Wet op de economische delicten.