ECLI:NL:RBDHA:2020:5826

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
593260
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over omgangsregeling en zorg voor minderjarige kinderen in het kader van vechtscheiding

In deze zaak, die op 26 juni 2020 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een vader en een moeder over de omgangsregeling van hun minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ouders zijn in een vechtscheiding verwikkeld, wat heeft geleid tot een conflict over de zorgregeling. De vader vordert dat de moeder wordt veroordeeld tot nakoming van de overeengekomen zorgregeling, waarbij de kinderen om de week bij hem verblijven. De moeder verzet zich hiertegen en vraagt om de benoeming van een bijzondere curator voor [minderjarige 1], die zich verzet tegen contact met haar vader. De voorzieningenrechter oordeelt dat de zorgregeling moet worden nagekomen, omdat er geen feiten zijn die dit in het belang van de kinderen zouden schaden. De rechter benadrukt dat [minderjarige 1] recht heeft op contact met beide ouders, ongeacht de problemen tussen de ouders. De moeder wordt veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling en tot betaling van een dwangsom bij niet-nakoming. De vordering van de moeder om een bijzondere curator te benoemen wordt afgewezen, omdat er al hulpverlening is ingeschakeld. De vader krijgt ook de opdracht om het paspoort van [minderjarige 2] te ontvangen voor de zomervakantie. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/593260 / KG ZA 20-449
Vonnis in kort geding van 26 juni 2020
in de zaak van
[de vader]te [plaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.M. Wigman te Den Haag,
tegen:
[de moeder]te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. C.M.H. Revis te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de vader’ en ‘de moeder’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 7;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met productie 1 t/m 8;
- de brief van de vader van 10 juni 2020 met aanvulling van eis en aanvullende producties 8 tot en met 12;
- de op 12 juni 2020 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten in conventie en in reconventie

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest en zijn samen de ouders van de minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] (hierna: [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , gezamenlijk: de kinderen). De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van op 29 augustus 2019 zijn de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden. Bij beschikking van 22 november 2019 is de onder toezichtstelling voor de duur van één jaar verlengd tot 22 november 2020. In de beschikking van 29 augustus 2019 heeft de kinderrechter – voor zover hier van belang – het volgende overwogen:

Er [zijn] grote zorgen […] over het welzijn van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Tussen de ouders is sprake van een zeer conflictueuze scheiding en een ernstig verstoorde communicatie. Veilig Thuis heeft recent onderzoek gedaan en geconcludeerd dat de ruzies en beschuldigingen van de ouders over en weer voor veel spanning zorgen bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bevinden zich in een loyaliteitsconflict. Daarnaast heeft Veilig Thuis aangegeven dat [minderjarige 1] een geparentificeerde indruk maakt.”
De betrokken jeugdbeschermer vanuit Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden is [de jeugdbeschermer] (hierna: de jeugdbeschermer).
2.3.
In de echtscheidingsbeschikking van 3 oktober 2019 heeft deze rechtbank bepaald dat de kinderen voorlopig hun hoofdverblijf bij de moeder hebben, en dat de kinderen voorlopig de ene week op vrijdagmiddag en de andere week van vrijdagmiddag tot zaterdag en de helft van de schoolvakanties bij de vader zullen zijn.
2.4.
In januari 2020 hebben de ouders onder leiding van de jeugdbeschermer een uitbreiding van de voorlopige zorgregeling afgesproken, die inhoudt dat de kinderen om de week bij de vader zijn van donderdag uit school tot maandag naar school. Deze zorgregeling is uitgevoerd van medio januari tot de tweede week van de meivakantie 2020. Sindsdien is er geen contact meer geweest tussen [minderjarige 1] en de vader. De regeling wordt ten aanzien van [minderjarige 2] wel uitgevoerd.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De vader vordert na aanvulling van eis – zakelijk weergegeven – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de moeder te veroordelen tot nakoming van de overeengekomen voorlopige zorgregeling, waarbij de vader [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bij zich heeft eenmaal per veertien dagen van donderdagochtend tot maandagochtend en de helft van de gebruikelijke schoolvakanties (ten aanzien van de zomervakantie 2020 van donderdag 16 juli tot en met 6 augustus 2020), op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.500,- per dag;
  • de moeder te veroordelen het paspoort van [minderjarige 2] en het paspoort/de ID-kaart van [minderjarige 1] en de door haar te ondertekenen douaneverklaring aan de vader af te geven, op straffe verbeurte van een dwangsom van € 1.500,- per dag;
  • de moeder te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert de vader – samengevat – aan dat dat de moeder [minderjarige 1] zonder grond bij zich houdt. De moeder stelt weliswaar dat [minderjarige 1] niet meer naar de vader wil gaan, maar [minderjarige 1] is te jong om deze beslissing zelfstandig te nemen. De moeder en de jeugdbeschermer stellen zich passief op in het licht van [minderjarige 1] ’s verzet tegen de vader, en het lukt de vader niet om in zijn eentje verandering in de situatie aan te brengen. De vader ziet zich daarom genoodzaakt om wederom een procedure aan te spannen om in het belang van [minderjarige 1] het contact met haar te herstellen.
3.3.
De moeder voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
in reconventie
3.4.
De moeder vordert – zakelijk weergegeven – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • ten behoeve van [minderjarige 1] een bijzondere curator te benoemen;
  • de overeengekomen zorgregeling ten aanzien van [minderjarige 1] op te schorten in afwachting van een beslissing over de zorgregeling in de bodemprocedure, althans in afwachting van een rapport van de te benoemen bijzonder curator;
  • de vader te veroordelen in de proceskosten.
3.5.
Daartoe voert de moeder – samengevat – het volgende aan. De moeder wil graag dat [minderjarige 1] goed contact met haar vader heeft, maar zij weet zich geen raad met het verzet van [minderjarige 1] . Het is duidelijk dat [minderjarige 1] hulp nodig heeft en zij is op de leeftijd dat ze niet zomaar gedwongen kan worden om naar de vader toe te gaan. Het is nodig om uit te zoeken waar [minderjarige 1] ’s verzet vandaan komt om haar de juiste hulp en begeleiding te bieden. Pas daarna kan het contact tussen de vader en [minderjarige 1] worden hersteld.
3.6.
De vader voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

in conventie en in reconventie
4.1.
Gelet op de samenhang tussen de over en weer ingestelde vorderingen zal de voorzieningenrechter deze gezamenlijk behandelen.
De zorgregeling
4.2.
Ten aanzien van de zorgregeling geldt als uitgangspunt dat de zorgregeling die partijen met behulp van de jeugdbeschermer zijn overeengekomen moet worden nagekomen. Dit is alleen anders als er sprake is van feiten of omstandigheden die maken dat deze zorgregeling niet (langer) in het belang van de kinderen is. Daarvan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. Daarover overweegt zij als volgt.
4.3.
De afgesproken zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 2] verloopt goed, maar dat is anders voor de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] . De moeder heeft ter zitting verteld dat [minderjarige 1] op haar twaalfde verjaardag heeft gezegd dat ze vanaf dat moment zelf mag bepalen of ze naar haar vader gaat, en dat ze ervoor kiest dat niet te doen. Het is de voorzieningenrechter niet duidelijk geworden hoe [minderjarige 1] op de gedachte is gekomen dat ze op twaalfjarige leeftijd zelf mag kiezen of ze contact heeft met haar vader, maar die gedachte klopt niet. Een kind van twaalf jaar of ouder heeft de mogelijkheid om in een juridische (bodem)procedure zijn of haar mening aan de kinderrechter geven. Het zijn echter de ouders die bepalen hoe het contact wordt vormgegeven en wanneer de ouders er niet samen uitkomen kunnen zij de rechter vragen om daarover te beslissen. Dat betekent dat [minderjarige 1] niet zelf mag beslissen dat ze haar vader niet meer wil zien.
Behalve dat [minderjarige 1] zich op dit moment verzet tegen contact met de vader, heeft de voorzieningenrechter geen aanwijzingen dat contact met de vader niet het belang van [minderjarige 1] is. Dit betekent dat de afgesproken zorgregeling gewoon moet worden nagekomen.
4.4.
[minderjarige 1] heeft recht op onbelast contact met haar beide ouders, ongeacht de problemen die tussen de ouders zelf spelen. Het is vooral aan de moeder en ook aan de jeugdbeschermer om [minderjarige 1] daarin positief te stimuleren. Ook de vader zal ervoor moeten zorgen dat [minderjarige 1] een onbezorgd contact met hem kan hebben wanneer hij [minderjarige 1] weer ziet. Bij het hervatten van het contact houdt de voorzieningenrechter rekening met de omstandigheid dat [minderjarige 1] de vader al een aantal weken niet heeft gezien. Om de drempel voor [minderjarige 1] wat lager te maken zal daarom worden bepaald dat [minderjarige 1] tijdens de eerste twee contactweekenden op zaterdag van 9.00 uur tot 19.00 uur bij de vader zal zijn. Daarna zal de zorgregeling zoals overeengekomen weer worden nageleefd, zodat zij weer samen met [minderjarige 2] van donderdagochtend tot maandagochtend bij de vader zal zijn.
4.5.
Omdat dit inmiddels de derde keer is dat de ouders elkaar in kort geding treffen over de zorgregeling, zal de voorzieningenrechter bepalen dat de moeder de zorgregeling moet nakomen op straffe van een dwangsom van € 250,- per keer en met een maximum van € 5.000,-.
4.6.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende. Uit de stukken begrijpt de voorzieningenrechter dat de jeugdbeschermer zich tot doel heeft gesteld om de ouders gezamenlijk hun verantwoordelijkheid te laten nemen als ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dat is een nobel doel en in principe is het ook de taak van de ouders om zich beiden in te spannen voor een onbelast contact met de andere ouder. In dit geval echter lijkt het de ouders bij herhaling niet te lukken om fatsoenlijk met elkaar te communiceren, wat een flinke weerslag heeft op de kinderen. De voorzieningenrechter krijgt de indruk dat beide kinderen anders reageren op deze problematiek: [minderjarige 1] kiest partij door zich openlijk te verzetten tegen de vader, bij [minderjarige 2] lijkt de strijd zich (vooralsnog) intern af te spelen. Het is duidelijk dat het de ouders niet lukt om samen een veilig klimaat voor de kinderen te creëren. Het ligt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook op de weg van de jeugdbeschermer om de regie stevig in handen te nemen en te houden. In dit geval behoort ook tot die taak het positief stimuleren van [minderjarige 1] in het contact met haar vader. Daarnaast zal met de nodige spoed moeten worden bezien of en welke hulpverlening moet worden ingezet voor de ouders en of (andere) hulpverlening voor de kinderen noodzakelijk is.
Benoeming bijzondere curator
4.7.
De moeder heeft gevorderd dat een bijzondere curator wordt genoemd, naar de rechtbank begrijpt om te onderzoeken waardoor de weerstand van [minderjarige 1] tegen contact met de vader wordt veroorzaakt. Dit verzoek zal worden afgewezen. Op dit moment is er al hulpverlening betrokken bij de kinderen: in hun belang is een jeugdbeschermer aangesteld en [minderjarige 1] krijgt op verzoek van de ouders ook individuele therapie. Hoewel de voorzieningenrechter zich zorgen maakt over de situatie van [minderjarige 1] , vindt zij het op dit moment niet in het belang van [minderjarige 1] om nóg een hulpverlener te benoemen. Als de ouders en/of de jeugdbeschermer van mening zijn dat er meer gespecialiseerde hulp voor [minderjarige 1] moet komen, ligt het op hun weg om er (eventueel met een schriftelijke aanwijzing) voor te zorgen dat die hulp er komt.
Afgifte paspoorten
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kinderen de eerste helft van de zomervakantie bij de vader zullen verblijven en de tweede helft bij de moeder. De vader vordert dat de moeder de paspoorten van de beide kinderen uiterlijk op 10 juli 2020 aan hem zal afgeven. Ter zitting is duidelijk geworden dat [minderjarige 1] haar eigen ID-bewijs altijd bij zich draagt, zodat de moeder hierover niet de beschikking heeft. Ook is komen vast te staan dat het paspoort van [minderjarige 2] bij de moeder ligt. De moeder heeft toegezegd dat zij het paspoort van [minderjarige 2] een week voorafgaand aan de zomervakantie aan de vader zal afgeven. De voorzieningenrechter zal dit in de beslissing van dit vonnis opnemen.
Proceskosten
4.9.
Omdat partijen samen de ouders zijn van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zal de voorzieningenrechter bepalen dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. In de argumenten die partijen hebben aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding anders te beslissen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt de moeder tot nakoming van de overeengekomen voorlopige zorgregeling waarbij beide kinderen om de week van donderdagochtend tot maandagochtend bij de vader verblijven, waarbij ten aanzien van [minderjarige 1] zal gelden dat zij in afwijking van die regeling de eerste twee contactweekenden na dit vonnis op zaterdag van 09.00 uur tot 19.00 uur bij de vader verblijft;
5.2.
veroordeelt de moeder tot betaling van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat zij aan het onder 5.1. bepaalde geen uitvoering geeft, met een maximum van € 5.000,00;
5.3.
veroordeelt de moeder om uiterlijk op 10 juli 2020 het paspoort van [minderjarige 2] aan de vader af te geven;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.7.
wijst de vordering af;
5.8.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2020.
km