In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in het beroep van een Salvadoraanse eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De eiser, geboren in 1988, had op 5 juni 2019 asiel aangevraagd, waarbij hij stelde dat hij bedreigd was door leden van een bende in El Salvador. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de verklaringen van de eiser over de bedreigingen als ongeloofwaardig werden beschouwd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de eiser inconsistent en tegenstrijdig had verklaard over de details van de bedreigingen en de omstandigheden rondom het incident. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op meerdere punten niet eenduidig was in zijn verklaringen, wat de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas ondermijnde. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat zijn aangifte bij de politie in El Salvador zou leiden tot gevaar voor hem bij terugkeer. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag van de eiser niet kon worden ingewilligd. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, en is bekendgemaakt op 19 juni 2020.