In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Sierraleoonse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 29 juni 2020 uitspraak gedaan na een zitting op 25 juni 2020, waar de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. E. Bicer, en de verweerder door mr. J.A. Tegenbosch.
De rechtbank overwoog dat de eiser in Zwitserland een asielverzoek had ingediend op 20 mei 2017 en dat op 30 januari 2020 Zwitserland had ingestemd met een verzoek om terugname. De eiser voerde aan dat de overdrachtstermijn van achttien maanden was verlopen, omdat hij van september 2017 tot december 2019 in Frankrijk had verbleven. De rechtbank oordeelde echter dat de overdrachtstermijn pas begint te lopen vanaf het moment dat het verzoek om terugname is aanvaard, wat in dit geval op 30 januari 2020 was.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag en dat de argumenten van de eiser niet voldoende waren om dit te weerleggen. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de rechtbank inmiddels op het beroep had beslist. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter en tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De uitspraak werd bekendgemaakt zonder openbare zitting vanwege de coronamaatregelen.