ECLI:NL:RBDHA:2020:5803

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
NL20.4494 en NL20.4495
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag en overdrachtstermijn in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Sierraleoonse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 29 juni 2020 uitspraak gedaan na een zitting op 25 juni 2020, waar de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. E. Bicer, en de verweerder door mr. J.A. Tegenbosch.

De rechtbank overwoog dat de eiser in Zwitserland een asielverzoek had ingediend op 20 mei 2017 en dat op 30 januari 2020 Zwitserland had ingestemd met een verzoek om terugname. De eiser voerde aan dat de overdrachtstermijn van achttien maanden was verlopen, omdat hij van september 2017 tot december 2019 in Frankrijk had verbleven. De rechtbank oordeelde echter dat de overdrachtstermijn pas begint te lopen vanaf het moment dat het verzoek om terugname is aanvaard, wat in dit geval op 30 januari 2020 was.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag en dat de argumenten van de eiser niet voldoende waren om dit te weerleggen. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de rechtbank inmiddels op het beroep had beslist. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter en tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De uitspraak werd bekendgemaakt zonder openbare zitting vanwege de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.4494 en NL20.4495

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.A. Tegenbosch),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Bicer).

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Voorts heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken plaatsgevonden op 25 juni 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Sierraleoonse nationaliteit en stelt te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 20 mei 2017 in Zwitserland een asielverzoek heeft ingediend. Gelet hierop is aan Zwitserland op 28 januari 2020 gevraagd eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, Dublinverordening. Op 30 januari 2020 heeft Zwitserland hiermee ingestemd.
3. Eiser voert, zoals nader toegelicht ter zitting, aan dat verweerder ten onrechte Zwitserland verantwoordelijk heeft geacht voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft na zijn vertrek uit Zwitserland van september 2017 tot december 2019 in Frankrijk verbleven. Dit betekent dat hij al lang geleden uit Zwitserland is vertrokken en dat de in de Dublinverordening genoemde overdrachtstermijn van maximaal achttien maanden inmiddels is verlopen. Ook heeft eiser geen toestemming gegeven voor een overdracht aan Zwitserland. Voorts heeft verweerder Frankrijk ten onrechte niet benaderd in het kader van de Dublinverordening. Eiser heeft immers meteen bij zijn aanmeldgehoor verklaard dat hij langere tijd in Frankrijk heeft verbleven, dat hij daar wel is geregistreerd als minderjarige en aldaar een asielaanvraag heeft ingediend. Dat uit Eurodac niet blijkt dat eiser inderdaad in Frankrijk heeft verbleven, doet daar niet aan af. Verweerder had op grond van de samenwerkingsplicht bij de Franse autoriteiten navraag moeten doen. Door dit na te laten is de besluitvorming onzorgvuldig. Ten slotte heeft eiser een gewaarmerkte geboorteakte overgelegd waaruit blijkt dat hij op [geboortedatum] is geboren. Ten onrechte hebben de Zwitserse autoruiten eiser in 2017 als meerderjarig aangemerkt.
4. De rechtbank stelt voorop dat uit Eurodac enkel is gebleken dat eiser in Zwitserland een asielaanvraag heeft ingediend op 20 mei 2017. Dat eiser in Frankrijk ook een asielaanvraag zou hebben ingediend blijkt hier niet uit. Gelet op artikel 23, vierde lid, gelezen in samenhang met artikel 22, derde lid, van de Dublinverordening en Bijlage II, lijst A, onder II en 2, bij de Uitvoeringsverordening (EU) 118/2014 geldt een Eurodac-registratie als een formeel bewijsmiddel dat de verantwoordelijkheid van de lidstaat, tenzij de vreemdeling tegenbewijs heeft geleverd. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij in Frankrijk ook een asielprocedure heeft doorlopen maar heeft daar geen enkel bewijsstuk van overgelegd. Verweerder heeft daarom terecht een terugnameverzoek ingediend bij de Zwitserse autoriteiten. Dat verweerder op grond van de samenwerkingsverplichting navraag had moeten doen bij de Franse autoriteiten, volgt de rechtbank niet.
4.1
Ook de stelling dat de overdrachtstermijn inmiddels zou zijn verlopen omdat eiser al meer dan achttien maanden geleden uit Zwitserland is vertrokken, slaagt niet. Op grond van artikel 29 Dublinverordening begint de overdrachtstermijn immers pas te lopen vanaf het moment van aanvaarding van het verzoek om terugname. In dit geval heeft Zwitserland op 30 januari 2020 met het verzoek ingestemd, zodat van het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn nog geen sprake is. Ten slotte is verweerder uitgegaan van de op de overgelegde geboorteakte genoemde geboortedatum van [geboortedatum] , wat met zich meebrengt dat eiser op het moment dat hij zijn asielaanvraag in Nederland indiende reeds meerderjarig was. Of de Zwitserse autoriteiten eiser in 2017 al dan niet terecht als meerderjarige hebben aangemerkt, is in deze procedure niet relevant.
5. Het beroep is daarom ongegrond.
6. Een voorlopige voorziening is alleen mogelijk als de rechtbank nog niet op het beroep heeft beslist. Omdat de rechtbank uitspraak doet op het beroep, is een voorlopige voorziening daarom niet meer mogelijk. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, tevens voorzieningenrechter in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier.
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.