In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2020 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige [voornaam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats], België, naar zijn woonplaats in België. De vader, wonende in België, had verzocht om de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige, die zonder zijn toestemming naar Nederland was overgebracht door de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van ongeoorloofde overbrenging in de zin van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen. De moeder heeft verweer gevoerd en gesteld dat terugkeer naar België zou leiden tot een onveilige situatie voor zowel haar als de minderjarige, maar de rechtbank heeft deze stellingen niet voldoende onderbouwd geacht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de moeder niet heeft aangetoond dat er een ernstig risico bestaat voor de minderjarige bij terugkeer naar België. De rechtbank heeft de terugkeer van de minderjarige gelast, met als uiterste datum 13 juli 2020, en heeft de moeder opgedragen de benodigde reisdocumenten te verstrekken aan de vader indien zij nalaat de minderjarige zelf terug te brengen. De rechtbank heeft ook de benoeming van een bijzondere curator voor de minderjarige bevestigd, die de uitspraak met hem zal bespreken. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om crossborder mediation te overwegen, om de belangen van de minderjarige te waarborgen.