ECLI:NL:RBDHA:2020:5781

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
26 juni 2020
Zaaknummer
20/3689
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake bijstandsaanvraag Participatiewet

Op 26 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een verzoekster die een voorlopige voorziening vroeg na de buiten behandeling stelling van haar bijstandsaanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. De verzoekster, die samen met haar kinderen onderdak heeft, stelde dat zij zich gedwongen voelde bij de vader van haar kinderen te blijven wonen, omdat zij geen financiële middelen had om een sociale huurwoning te betrekken. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een (financiële) noodsituatie. De voorzieningenrechter benadrukte dat alleen een voorlopige voorziening kan worden getroffen als er een spoedeisend belang is. In dit geval was er geen spoedeisend belang, aangezien verzoekster en haar kinderen voldoende zorg en onderdak hadden. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en stelde vast dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het kader van de maatregelen rondom het Coronavirus, waardoor deze niet op een openbare zitting kon worden uitgesproken. De uitspraak is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3689

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 juni 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster(gemachtigde: mr. C.J. van der Have),

en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, verweerder
(gemachtigde: N.Mustafic).

ProcesverloopBij besluit van 28 november 2019 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om bijstand in het kader van de Participatiewet (Pw) buiten behandeling gesteld.

Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter (skype)zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2020. Verzoekster heeft daaraan samen met [A] en haar gemachtigde deelgenomen. Verweerder heeft daaraan deelgenomen en zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat alleen een voorlopige voorziening kan worden getroffen, wanneer de belanghebbende daar een spoedeisend belang bij heeft.
3. Verzoekster is van mening dat dat het geval is. Volgens haar is spoedeisend belang gelegen in het gegeven dat zij zich, als gevolg van de buiten behandeling stelling van haar bijstandsaanvraag, gedwongen voelt bij de vader van haar kinderen ( [A] ) te blijven wonen aan de [laan] [huisnummer] te [postcode] [plaats] . [A] kan niet worden gevergd dat hij de financiële zorg voor haar en de kinderen nog langer op zich neemt, in het bijzonder niet, nu zijn echtgenote ziek is. Verzoekster wil Hassan's woning verlaten, maar komt pas voor een sociale huurwoning in aanmerking, indien zij de eerste huur en borg kan betalen. Zolang zij bij Hassan woont kan zij daarvoor geen bijzondere bijstand aanvragen.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in wat verzoekster heeft aangevoerd geen spoedeisend belang besloten ligt. Verzoekster en haar kinderen hebben een dak boven het hoofd, krijgen te eten en worden verzorgd. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat er in haar situatie sprake is van een (financiële) noodsituatie, waardoor het voor haar onmogelijk is dat zij de uitkomst van haar bezwaar afwacht. De voorzieningenrechter neemt daarbij nog in aanmerking dat sinds de buiten behandelingstelling van de bijstandsaanvraag op 28 november 2019 geruime tijd is verstreken voordat verzoekster haar verzoek om een voorlopige voorziening op 22 mei 2020 heeft ingediend. Dit wijst ook niet in de richting van een (financiële) noodsituatie.
5. Nu niet gebleken is van een (financiële) noodsituatie ontbreekt het vereiste spoedeisend belang. De voorzieningenrechter komt daarmee niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening.
6. Het verzoek zal worden afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 26 juni 2020 door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
de griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel