ECLI:NL:RBDHA:2020:5764

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3492
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake maatschappelijke opvang voor gezin met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster, die optreedt als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat haar aanvraag voor toegang tot de maatschappelijke opvang had afgewezen. De verzoekster vorderde een voorlopige voorziening, omdat zij vreesde dakloos te worden met haar kinderen.

Tijdens de zitting op 18 juni 2020 heeft de verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, haar situatie toegelicht. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De verzoekster heeft aangevoerd dat zij geen dag langer bij haar huidige opvang kan blijven en dat zij met haar kinderen op straat zal komen te staan. Echter, de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in haar eigen netwerk kan voorzien van opvang. Bovendien heeft de gemeente toegezegd opvang te regelen indien de situatie zich voordoet dat zij daadwerkelijk op straat komt te staan.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een spoedeisend belang dat een onmiddellijke beslissing rechtvaardigt. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier mr. S.M. Kraan, en zal op een later moment openbaar worden uitgesproken.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3492
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 juni 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoekster] mede in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen [minderjarige] en [minderjarige], te Den Haag, verzoekster
(gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: J.A. Bogaards).

Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om toegelaten te worden tot de maatschappelijk opvang afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2020. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, alsmede door [begeleidster] (begeleidster). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekster heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van de griffierechten wegens betalingsonmacht. Verzoekster heeft daartoe een verklaring omtrent inkomen en vermogen overgelegd. Gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2015, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht moet worden toegewezen. Verzoekster hoeft dan ook geen griffierecht te betalen.
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
4. Verzoekster heeft over het gestelde spoedeisend belang aangevoerd dat zij geen dag langer meer bij mevrouw [A] mag verblijven. Hetgeen tot gevolg heeft dat zij nog diezelfde middag dakloos zal zijn en met haar twee minderjarige kinderen op straat staat. In dat geval zullen de kinderen worden ondergebracht door de Raad voor de Kinderbescherming. Verzoekster vreest dat die situatie zowel voor haar kinderen als voor haar tot beschadiging zal leiden.
5. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoekster heeft aangevoerd geen zodanig spoedeisend belang dat de beslissing in de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht en overweegt daartoe het volgende. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij binnen haar sociaal netwerk niet meer in opvang kan voorzien. Haar stelling dat zij haar hele netwerk heeft uitgeput heeft zij niet stukken onderbouwd. Hetgeen ook geldt voor haar stelling dat zij niet langer bij mevrouw [A] kan verblijven. Daarnaast is ter zitting gebleken dat verzoekster van het daklozenloket de toezegging heeft ontvangen dat mocht zij met haar kinderen daadwerkelijk op straat komen te staan, er opvang voor haar en haar kinderen zal worden geregeld. Van een levensbedreigende en onomkeerbare situatie is derhalve geen sprake.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 26 juni 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.