ECLI:NL:RBDHA:2020:5764
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake maatschappelijke opvang voor gezin met minderjarige kinderen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster, die optreedt als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat haar aanvraag voor toegang tot de maatschappelijke opvang had afgewezen. De verzoekster vorderde een voorlopige voorziening, omdat zij vreesde dakloos te worden met haar kinderen.
Tijdens de zitting op 18 juni 2020 heeft de verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, haar situatie toegelicht. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De verzoekster heeft aangevoerd dat zij geen dag langer bij haar huidige opvang kan blijven en dat zij met haar kinderen op straat zal komen te staan. Echter, de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in haar eigen netwerk kan voorzien van opvang. Bovendien heeft de gemeente toegezegd opvang te regelen indien de situatie zich voordoet dat zij daadwerkelijk op straat komt te staan.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een spoedeisend belang dat een onmiddellijke beslissing rechtvaardigt. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier mr. S.M. Kraan, en zal op een later moment openbaar worden uitgesproken.