ECLI:NL:RBDHA:2020:5730

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
09/807983-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraakactie na conflict over geleverde diensten prostituees leidt tot vrijspraak voor diefstal en veroordeling voor poging tot afpersing

Op 26 juni 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd. De zaak betreft een conflict dat ontstond na het gebruik van de diensten van twee prostituees. De verdachte en zijn medeverdachte waren ontevreden over de geleverde diensten en hebben vervolgens een wraakactie opgezet. Op 4 september 2019 hebben zij geprobeerd om de slachtoffers, die in een auto zaten, af te persen door met een wapenstok op de auto te slaan en pepperspray te gebruiken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig is aan diefstal met geweld, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Echter, de poging tot afpersing is wel bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, die een bedrag van €700,- vorderde voor immateriële schade, welke door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen goederen onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/807983-19
Datum uitspraak: 26 juni 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting “Krimpen aan den IJssel – HvB”, te Krimpen aan den IJssel.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 12 juni 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.R. Koenders en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.B. van Faassen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 04 september 2019 te Sassenheim, in elk geval in Nederland op of aan de openbare weg, te weten [adres 1] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het (met bivakmutsen op)
- met een of meer wapenstok(ken) althans voorwerpen en/of met hand(en)/vuist(en) en/of ellebogen slaan op en/of tegen een of meerdere ruit(en) van de auto van die [slachtoffer 1] en/of
- het spuiten van pepperspray in de auto van die [slachtoffer 1] en/of
- het tonen van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp;
2.
hij op of omstreeks 04 september 2019 te Sassenheim, [gemeente] , op of aan de openbare weg, te weten [adres 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen van zijn/hun gading, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen (met bivakmutsen op)
- met een of meer wapenstok(ken) althans voorwerpen en/of met hand(en)/vuist(en) en/of ellebogen op en/of tegen een of meerdere ruit(en) van de auto van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen en/of
- heeft/hebben geroepen tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] dat hij/zij geld wilde(n) hebben en/of
- pepperspray in de auto heeft/hebben gespoten
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben getoond,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 september 2019 te Sassenheim, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- terwijl genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in de auto zaten met een of meer wapenstok(ken) althans voorwerpen en/of met hand(en)/vuist(en) en/of ellebogen op en/of tegen een of meerdere ruit(en) van de auto van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen (waardoor die ruiten zijn gebroken) en/of
- pepperspray in de auto heeft/hebben gespoten
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
In de nacht van 21 op 22 augustus 2019 heeft [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) samen met de verdachte (hierna: [verdachte] ), gebruik gemaakt van de diensten van twee prostituees in de woning van [medeverdachte] gelegen aan de [adres 2] te Lisse. Over de geleverde diensten ontstond een conflict. [medeverdachte] was boos dat de prostituees na twintig minuten weer waren vertrokken, terwijl er voor een uur was betaald. [2] [medeverdachte] stuurde berichten naar de eigenaar van het escortbureau, [naam 1] , inhoudende dat hij zijn geld terug wilde en die [naam 1] anders zou weten te vinden. [3]
Nadat [naam 1] het telefoonnummer van [medeverdachte] had geblokkeerd, nam [medeverdachte] met zijn andere telefoonnummer [telefoonnummer 1] contact met hem op. [4] [medeverdachte] vroeg [naam 1] twee dames naar Sassenheim te sturen. Toen [naam 1] hierop niet reageerde, stuurde [medeverdachte] berichten inhoudende dat hij, als hij zijn geld niet zou krijgen hij hem in de toekomst wel een keer zou pakken. [5]
Op 4 september 2019 tussen 01:02 en 01:17 uur werd [naam 1] gebeld via het telefoonnummer [telefoonnummer 2] (hierna: loknummer) [6] en werd hem gevraagd om een meisje te brengen naar het adres [adres 3] te Sassenheim. [7] Om 1:45 uur belde de chauffeur van dat meisje, [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), naar het loknummer met de mededeling dat hij onderweg was naar het adres. De man die opnam zei dat hij om 02:00 uur thuis zou zijn. Om 2:05 uur belde [slachtoffer 1] opnieuw naar het loknummer omdat hij met zijn auto voor de flat, op de openbare weg, stond. Er kwam geen gehoor. [slachtoffer 1] zag dat twee mannen verschenen met bivakmutsen. Een zijruit van de auto werd met een (wapen)stok ingeslagen, er werd met pepperspray gespoten en er werd geroepen om geld. [slachtoffer 1] toeterde en reed weg. [8] [slachtoffer 2] , die als passagier in die auto zat, heeft ook gezien dat er twee mannen waren, dat met een stok op de ruiten van de auto werd geslagen en gevoeld dat pepperspray in de auto werd gespoten. [9]
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen zoals in de voetnoten genoemd als vaststaand worden aangemerkt.
Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvragen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 en onder feit 2 primair ten laste gelegde.
Op zijn specifieke standpunten zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om een aantal vragen aan een deskundige voor te leggen omtrent – kort gezegd – het doorschakelen van mobiele telefoonnummers.
Op specifieke (bewijs)verweren wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1
De rechtbank is, evenals de verdediging, van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 1] , op 4 september 2019 te Sassenheim is weggenomen. Daartoe stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 1] op 4 september 2019 tegenover de politie heeft verklaard dat twee agenten tegen hem zeiden dat zijn telefoon en auto in beslag waren genomen. Hij heeft het in zijn verklaringen van 4 en 7 september 2019 evenmin over een weggenomen telefoon of enig ander weggenomen goed. [slachtoffer 1] heeft eerst op 13 september 2019 verklaard dat zijn telefoon niet meer in de auto lag en dat het dus niet anders kan, dan dat zijn telefoon werd weggenomen op 4 september 2019.
De rechtbank kan gelet op bovenstaande inconsistenties, en bij ontstentenis van andere bewijsmiddelen, zoals getuigenverklaringen, niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat de telefoon (door de verdachte) is weggenomen.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 1 ten laste gelegde nu op grond van het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat er een diefstal heeft plaatsgevonden.
Feit 2
Partiële vrijspraak
De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat op grond van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat er een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is getoond en zal de verdachte hiervan partieel vrijspreken.
Bewijsmiddelen
Het loknummer werd op 30 augustus 2019 geactiveerd tussen 21:19 en 21:25 uur. Tijdens de activatie zat het telefoonnummer in een mobiele telefoon voorzien van het IMEI-nummer [nummer 1] . Die mobiele telefoon maakte op dat moment gebruik van een zendmast in Lisse met als dekkingsgebed de woning van [medeverdachte] . [10] [11] Tijdens de doorzoeking van de woning van [verdachte] in Hillegom werd die mobiele telefoon aangetroffen. [12] [verdachte] heeft verklaard de eigenaar te zijn van die telefoon en het loknummer op die dag te hebben geactiveerd in de woning van [medeverdachte] . [13]
Van 30 augustus 2019 om 22:54 uur tot en met 4 september 2019 om 01:48 uur zat het loknummer in een mobiele telefoon voorzien van het IMEI-nummer [naam 2] .
Die mobiele telefoon maakte in die periode voornamelijk gebruik van zendmasten, met als dekkingsgebied de woning van [medeverdachte] . [14] [15] Het doosje van die mobiele telefoon werd tijdens een doorzoeking in de woning van [medeverdachte] aangetroffen. [16]
Op de vraag waarom zijn oude telefoon op 30 augustus 2019 in Lisse in gebruik werd genomen, verklaarde [naam 3] dat hij die telefoon had achtergelaten in de woning van [medeverdachte] omdat hij die telefoon van hem had geleend. [17]
Op 3 september tussen 17:06 en 17:33 uur en op 4 september 2019 om 12:35 en 14:16 uur stond het telefoonnummer van [verdachte] doorgeschakeld naar het loknummer. [18]
Op 4 september 2019 maakte het telefoonnummer van [verdachte] om 00:23 en om 02:37 uur gebruik van een zendmast in Lisse met als dekkingsgebied de woning van [medeverdachte] . Tussen 00:52 en 01:17 uur maakte het loknummer gebruik van zendmasten in Lisse en Abbenes, met als dekkingsgebied de woning van [medeverdachte] . Het telefoonnummer van [medeverdachte] maakte om 01:27 uur gebruik van een zendmast in Lisse met als dekkingsgebied diens eigen woning. Tussen 01:43:09 en 01:48:49 uur maakte het telefoonnummer van [medeverdachte] gebruik van zendmasten in de richting van de doorgaande weg van Hillegom, via Lisse naar Sassenheim. Het loknummer maakte tussen 01:47:54 en 01:48:36 ook gebruik van zendmasten in de richting van die doorgaande weg. [19]
[verdachte] heeft verklaard in de nacht van 3 op 4 september 2019 in de woning van [medeverdachte] te zijn geweest. [20]
Voorwaardelijk verzoek verdediging
De raadsman heeft erop gewezen dat [verdachte] heeft verklaard geen enkel benul te hebben gehad van het feit dat zijn telefoonnummer stond doorgeschakeld naar het loknummer.
Deze doorschakeling kan dan ook niet anders dan automatisch tot stand zijn gekomen, daar
[verdachte] dit niet zelf had gedaan. [verdachte] heeft de simkaart behorende bij het loknummer na activatie uit zijn telefoon gehaald, aan de kant gegooid en er niet meer naar om gekeken.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht naar aanleiding waarvan in deze zaak vragen gesteld zouden moeten worden aan een deskundige omtrent het – kort gezegd – doorschakelen van mobiele telefoonnummers. Dat de verdediging stelt dat [verdachte] niet weet hoe de doorschakeling tot stand is gekomen, is op zichzelf genomen onvoldoende reden voor een dergelijk onderzoek. De noodzaak van het horen van een deskundige omtrent het doorschakelen van mobiele telefoonnummers is de rechtbank ook niet gebleken. Dit alles leidt ertoe dat het verzoek om het horen van een deskundige zal worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is of [medeverdachte] en [verdachte] de twee personen waren die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] hebben gepoogd af te persen.
Zowel [medeverdachte] als [verdachte] hebben een verband met het loknummer. [verdachte] heeft het loknummer in de woning van [medeverdachte] geactiveerd. Een half uur later is het loknummer, in diezelfde woning, in gebruik genomen met een telefoon die in de woning van [medeverdachte] lag. Uit de historische verkeersgegevens is gebleken dat die mobiele telefoon met het loknummer in de periode van 30 augustus tot 4 september 2019 meermalen is gebruikt, waarbij zendmasten werden aangestraald met als dekkingsgebied de woning van [medeverdachte] . [medeverdachte] woonde alleen in die woning. Het is, naar het oordeel van de rechtbank, niet aannemelijk dat [medeverdachte] niet zou hebben geweten dat de mobiele telefoon met het loknummer in zijn woning lag en hij er geen gebruik van zou hebben gemaakt.
Het telefoonnummer van [verdachte] stond op verschillende momenten in de periode na activatie, en op 3 en 4 september 2019 doorgeschakeld naar het loknummer. Tevens straalde de mobiele telefoon van [verdachte] een zendmast met als dekkingsgebied de woning van [medeverdachte] aan, voorafgaand aan het moment dat [naam 1] door het loknummer werd gebeld op 4 september 2019. De telefoon van [medeverdachte] straalde vlak na dat telefoontje een zendmast aan met als dekkingsgebied de woning van [medeverdachte] . De telefoon van [medeverdachte] en de loktelefoon straalden vervolgens zendmasten aan in dezelfde richting tot in Sassenheim. Vlak na het incident straalde de telefoon van [verdachte] een zendmast aan met als dekkingsgebied de woning van [medeverdachte] .
[verdachte] heeft niet willen verklaren over wat hij ten tijde van het incident in de woning van [medeverdachte] aan het doen was. [medeverdachte] heeft verklaard op 3 en 4 september 2019 in Alphen aan den Rijn te zijn geweest en zijn telefoon te hebben thuisgelaten. De telefoon van [medeverdachte] werd in die periode echter veelvuldig gebruikt om te bellen, sms’en en te internetten. [medeverdachte] heeft verklaard de enige gebruiker van die telefoon te zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders, dan dat [medeverdachte] en [verdachte] samen in de woning van [medeverdachte] waren ten tijde van het plegen van het loktelefoontje aan [naam 1] . Dat er op dat moment een ander, dan wel anderen, in de woning van [medeverdachte] aanwezig waren volgt niet uit het dossier. Het loktelefoontje moet dus gepleegd zijn door ofwel [medeverdachte] ofwel [verdachte] . Dat vervolgens anderen dan [medeverdachte] en
[verdachte] met de telefoon van [medeverdachte] en het loknummer naar Sassenheim zouden zijn vetrokken is volstrekt onaannemelijk. Het dossier en de verklaringen van [medeverdachte] en
[verdachte] bieden daar ook geen aanwijzingen voor. Daarnaast hadden [medeverdachte] en
[verdachte] een reden om samen op te trekken. [medeverdachte] wilde immers zijn geld terug omdat de prostituees – die [medeverdachte] voor hem en [verdachte] had laten komen op 22 augustus 2019 – niet het volledige uur hadden volgemaakt.
Het kan dan ook niet anders, naar het oordeel van de rechtbank, dat [medeverdachte] en [verdachte] de twee personen zijn geweest die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] hebben gepoogd af te persen door met een (wapen)stok op de auto te slaan en met pepperspray in die auto te spuiten.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [medeverdachte] en [verdachte] zich tezamen en in vereniging schuldig hebben gemaakt aan het onder feit 2 primair ten laste gelegde zoals hierboven uiteengezet.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
2. primair
op 04 september 2019 te Sassenheim, [gemeente] , op de openbare weg, te weten [adres 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van geld, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededader, met een mededader, althans alleen (met bivakmutsen op)
- met een wapenstok althans
eenvoorwerp tegen een ruit van de auto van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen en
- heeft/hebben geroepen tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] dat hij/zij geld wilde(n) hebben en
- pepperspray in de auto heeft/hebben gespoten
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat – bij bewezenverklaring – dient te worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, eventueel aangevuld met een taakstraf van 180 uren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft samen met de medeverdachte een wraakactie opgezet waarbij zij
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en getuigen ernstige vrees en angst hebben aangejaagd door met een (wapen)stok op een auto te slaan en met pepperspray te spuiten. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat hij nog altijd zeer angstig is en dat het incident een grote impact op zijn leven heeft gemaakt en nog altijd heeft. De aanleiding voor het geweld was een conflict over de tijdsduur die twee prostituees twee weken eerder in de woning van de medeverdachte doorbrachten. De verdachte en de medeverdachte hebben op dit conflict volstrekt disproportioneel gereageerd. Nog afgezien van de gevolgen voor de slachtoffers, draagt dergelijk geweld, zeker als het tijdens de nachtelijke uren midden in een woonwijk op straat wordt gepleegd, bij aan gevoelens van onveiligheid en onbehagen in de samenleving. Door aldus te handelen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit waarbij hij zijn eigen belang op de voorgrond heeft gesteld.
De verdachte heeft zich totaal niet bekommerd om anderen, hetgeen de rechtbank hem aanrekent.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 14 mei 2020 waaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Daarnaast is er sprake van een eerdere veroordeling die is gewezen na het begaan van het bewezen verklaarde feit.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van een (oud) advies van Reclassering Nederland van 11 december 2019 ten aanzien van de verdachte. Uit het rapport blijkt dat er in het leven van de verdachte een aantal zaken zijn veranderd. Zijn vader is onlangs overleden, hij is zelf vader geworden, hij heeft een nieuwe relatie.
De verdachte heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij geen verdovende middelen meer gebruikt en dat zijn vriendin hem motiveert om in de toekomst niet opnieuw te gaan gebruiken. De verdachte heeft zich aangemeld bij de Waag voor een agressieregulatie training en is in afwachting van een plek. De verdachte is gemotiveerd om die training te volgen.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit en gelet op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. Gelet op de rol van de verdachte en zijn medeverdachte acht de rechtbank een voor iedere verdachte gelijke gevangenisstraf passend. De rechtbank zal daarnaast een fors deel voorwaardelijk opleggen, als waarborg om te voorkomen dat de verdachte in herhaling valt.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend strekkende tot betaling van een bedrag van €1.631,31 als vergoeding van materiële (€231,31) en immateriële (€ 1.400,-) schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ter terechtzitting heeft de gemachtigde van de benadeelde partij aangevoerd de reiskosten in mindering te brengen omdat de benadeelde partij niet ter terechtzitting is verschenen.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, gelet op de bepleite vrijspraak, de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Bij bewezenverklaring heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schadevergoeding gematigd dient te worden tot € 1.000,-.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De verdachte is vrijgesproken van de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal met geweld.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve op dat punt (schadepost ‘telefoon’) niet-ontvankelijk worden verklaard.
De schadepost ‘portokosten’ (€ 5,-) is niet onderbouwd en wordt afgewezen.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier voldoende blijkt dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreekse gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de immateriële schade naar billijkheid vastgesteld moet worden op € 700,-. Dat betekent dat de rechtbank het overige deel (€ 700,-) van de vordering zal afwijzen. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 4 september 2019, de datum waarop de schade is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering deels wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met zijn medeverdachte heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, indien en voor zover zijn medeverdachte de benadeelde partij betaalt, in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting is bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte voor het onder 3.5 bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 700,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 september 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1] .

8.De inbeslaggenomen goederen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (hierna: de beslaglijst, welke als bijlage aan dit vonnis is gehecht) gevorderd dat de onder 1 en 2 genummerde voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de officier van justitie en zal de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 36f, 45, 47, 63 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder feit 2 primair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
14 (VEERTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
4 (VIER) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt
aan een strafbaar feit;
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de veroordeelde hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] een bedrag van € 700,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 september 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
met bepaling dat de veroordeelde bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het deel van € 214,59 (schadepost mobiele telefoon) niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de veroordeelde tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering van de benadeelde partij af voor het overige;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de veroordeelde hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 700,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 september 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling zal worden toegepast voor de duur van
14 (VEERTIEN) DAGEN. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de inbeslaggenomen goederen;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen, te weten:
1.00 STK ploertendoder, kleur zwart;
1.00 STK Taser merk Power Max.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.X. Cozijn, voorzitter,
mr. G.H.M. Smelt, rechter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Wouters, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juni 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 2019247417, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden/Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 254).
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 maart 2020, p. 202.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 24 september 2019, p. 88.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 10 maart 2020, p 202.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 24 september 2019, p. 88.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 januari 2020, p. 149 en 150.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 24 september 2019, p. 88 en 89.
8.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 4 september 2019, p. 78 en 79.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 september 2019, p. 91.
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 oktober 2019, p. 132.
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 januari 2020, p. 141.
12.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 3 maart 2020, p. 218.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 2 juni 2020 met bijlage, p. 253.
14.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 oktober 2019, p. 132.
15.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 januari 2020, p. 142.
16.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 maart 2020, p. 18.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 november 2019, p. 192.
18.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 januari 2020, p. 144 en 145.
19.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 januari 2020, p. 147 en 148.
20.Verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 12 juni 2020.