In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser, die van Armeense nationaliteit is. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken op grond van openbare orde, omdat eiser voor meerdere misdrijven onherroepelijk was veroordeeld. Eiser had echter in bezwaar niet de gelegenheid gekregen om gehoord te worden, wat in strijd is met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte had afgezien van het horen in bezwaar, aangezien er nieuwe omstandigheden waren aangevoerd die relevant konden zijn voor de belangenafweging. De rechtbank benadrukte dat het essentieel is om de betrokkenheid van de eiser te waarborgen, vooral gezien de ingrijpende gevolgen van de intrekking van de verblijfsvergunning. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij eiser wel gehoord dient te worden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.050 werden vastgesteld, en diende het griffierecht van € 174 te vergoeden.