ECLI:NL:RBDHA:2020:5715

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
24 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3871
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake Noodverordening voor horeca tijdens COVID-19

Op 19 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een horecaondernemer, die bezwaar had gemaakt tegen een bericht van de plaatsvervangend voorzitter van de veiligheidsregio Haaglanden. Dit bericht, verzonden op 29 mei 2020, stelde dat er maximaal 30 personen per gebouw aanwezig mochten zijn in eet- en drinkgelegenheden, zoals vastgelegd in de Noodverordening die op 1 juni 2020 in werking trad. De ondernemer verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij van mening was dat het bericht een besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het bestreden bericht geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Het bericht had enkel een informatief karakter en bevatte uitleg over de Noodverordening, zonder dat er nieuwe rechtsgevolgen aan verbonden waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bezwaar van de ondernemer niet-ontvankelijk was, omdat er geen sprake was van een besluit dat in de zin van de Awb kon worden aangemerkt.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan zonder dat partijen op een zitting werden uitgenodigd, aangezien het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was. De uitspraak zal later openbaar worden gemaakt, maar kan niet in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3871
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 juni 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoeker] h.o.d.n. [h.o.d.n.] , te [plaats] , verzoeker,

tegen

de plaatsvervangend voorzitter van de veiligheidsregio Haaglanden, verweerder.

Procesverloop

Bij e-mail van 29 mei 2020 (het bestreden bericht) is verzoeker namens verweerder onder meer meegedeeld dat voor eet-en drinkgelegenheden uitdrukkelijk bepaald is dat er maximaal 30 personen per gebouw aanwezig mogen zijn. Dat is ook neergelegd in de Noodverordening die vanaf 1 juni geldt.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bericht van 29 mei 2020. Hij heeft voorts de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2 Verzoeker is eigenaar en uitbater van [h.o.d.n.] in [plaats] . Bij e-mails van 18 mei 2020, 19 mei 2020, 22 mei 2020 en 25 mei 2020 heeft verzoeker verweerder kortgezegd gevraagd naar het maximum aantal bezoekers dat hij mag ontvangen in de stadsherberg.
Verweerder heeft bij bericht van 29 mei 2020 verwezen naar de nieuwe Noodverordening van de plaatsvervangend voorzitter van de veiligheidsregio Haaglanden houdende voorschriften ter voorkoming van verdere verspreiding van het coronavirus/Covid-19 van
1 juni 2020 waarin is neergelegd dat er maximaal 30 personen per gebouw aanwezig mogen zijn. Verweerder heeft daarbij verder opgemerkt dat het dus niet toegestaan is om binnen een horeca-inrichting per afzonderlijke ruimte 30 personen te laten samenkomen.
3 De voorzieningenrechter beoordeelt als eerste of het bestreden bericht een besluit is in de zin van de Awb.
Verweerder heeft zich in het verweerschrift van 9 juni 2020 primair op het standpunt gesteld dat van een besluit geen sprake is aangezien het bericht slechts uitleg bevat over het artikel 2.1d, eerste lid, van de Noodverordening en daarmee een informatief karakter heeft.
Volgens verzoeker is wel sprake van een besluit aangezien hij verweerder gevraagd heeft om een uitzondering te maken op de bepalingen van de Noodverordening. Dit verzoek is door verweerder afgewezen zodat sprake is van een besluit, aldus verzoeker.
De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat het bestreden bericht geen besluit is in de zin van de Awb.
Het bericht bevat de uitleg van artikel 2.1d, eerste lid, van de Noodverordening en geen besluit tot afwijzing van het door verzoeker geopperde idee om 90 personen in de herberg toe te laten. Verweerder geeft in het bestreden bericht ook uitdrukkelijk aan dat geen toestemming vereist is om open te gaan. Dat verzoeker onder voorwaarden open mag volgt rechtstreeks uit de Noodverordening. Bij overtreding van de Noodverordening kan handhavend opgetreden worden.
Verzoekers betoog dat hij gevraagd heeft om een uitzondering op de Noodverordening kan de voorzieningenrechter niet volgen. Uit de e-mails van verzoeker blijkt de voorzieningenrechter dat verzoeker verweerder gevraagd heeft of zijn interpretatie van de regels juist is. Verweerder heeft daarop laten weten dat dat niet het geval is.
Hieruit volgt dat het bestreden bericht niet is te beschouwen als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, nu hiermee geen andere rechtsgevolgen in het leven worden geroepen dan die reeds volgen uit de Noodverordening als zodanig.
4 Nu geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, is het bezwaar naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, niet-ontvankelijk. Gelet daarop is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier, op 19 juni 2020.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze beslissing niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.