ECLI:NL:RBDHA:2020:5711
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
Op 24 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening, ingediend door een verzoeker met V-nummer [V-nummer], vertegenwoordigd door mr. F. Jansen. Het verzoek was gericht tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien er onverwijlde spoed is, gelet op de betrokken belangen. Echter, in dit geval was er al een eerdere uitspraak van de rechtbank op 10 juni 2020, waarin het beroep van de verzoeker ongegrond was verklaard. Hierdoor was er geen mogelijkheid meer voor een beroep bij de rechtbank, wat leidde tot de conclusie dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was.
De voorzieningenrechter heeft besloten om het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen, zonder dat partijen werden uitgenodigd voor een zitting. Dit gebeurde op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Awb, dat de voorzieningenrechter toestaat om zonder zitting uitspraak te doen als het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is. De voorzieningenrechter heeft ook vastgesteld dat er geen omstandigheden waren die aanleiding gaven om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen.
De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier mr. L. Heekelaar. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.