In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een voormalige productiemedewerker, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had een ziektewetuitkering ontvangen na zich ziek te melden op 13 februari 2017. Na een eerstejaars ziektewetbeoordeling in 2018 werd haar uitkering stopgezet omdat zij in staat werd geacht om bepaalde functies te vervullen. Op 8 juli 2019 werd haar ziektewetuitkering opnieuw beëindigd, wat leidde tot beroep bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld en dat de medische rapporten aan de vereisten voldoen. Eiseres voerde aan dat haar beperkingen waren onderschat en dat het onderzoek onzorgvuldig was. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts b&b de medische situatie van eiseres correct had ingeschat en dat er geen nieuwe informatie was die de eerdere beoordelingen in twijfel trok. De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de ziektewetuitkering per 8 juli 2019 terecht was en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van medische rapportages en de rol van de verzekeringsartsen in het beoordelen van de geschiktheid voor arbeid. De rechtbank wees erop dat het aan eiseres is om aan te tonen dat de medische beoordeling onjuist is, wat in dit geval niet is gelukt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.