ECLI:NL:RBDHA:2020:5707

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
24 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6951
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ziektewetuitkering en geschiktheid voor arbeid na eerstejaars ziektewetbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een voormalige productiemedewerker, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had een ziektewetuitkering ontvangen na zich ziek te melden op 13 februari 2017. Na een eerstejaars ziektewetbeoordeling in 2018 werd haar uitkering stopgezet omdat zij in staat werd geacht om bepaalde functies te vervullen. Op 8 juli 2019 werd haar ziektewetuitkering opnieuw beëindigd, wat leidde tot beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld en dat de medische rapporten aan de vereisten voldoen. Eiseres voerde aan dat haar beperkingen waren onderschat en dat het onderzoek onzorgvuldig was. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts b&b de medische situatie van eiseres correct had ingeschat en dat er geen nieuwe informatie was die de eerdere beoordelingen in twijfel trok. De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de ziektewetuitkering per 8 juli 2019 terecht was en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van medische rapportages en de rol van de verzekeringsartsen in het beoordelen van de geschiktheid voor arbeid. De rechtbank wees erop dat het aan eiseres is om aan te tonen dat de medische beoordeling onjuist is, wat in dit geval niet is gelukt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6951

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: F.J. Latenstein).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de ziektewetuitkering van eiseres met ingang van 8 juli 2019 beëindigd.
Bij besluit van 24 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen waren uitgenodigd voor een zitting op 31 maart 2020. In verband met de maatregelen rondom het coronavirus is die zitting niet doorgegaan. Met instemming van partijen heeft er op 12 mei 2020 een digitale zitting plaatsgevonden.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Eiseres was werkzaam als productiemedewerker bij Zuidgeest. Op
13 februari 2017 is zij uitgevallen met lichamelijke klachten. Zij heeft daarna een ziektewetuitkering gekregen. Na één jaar was het tijd voor de eerstejaars
ziektewetbeoordeling. Eiseres is toen onderzocht door een verzekeringsarts. Deze verzekeringsarts heeft vastgesteld wat eiseres wel en niet kan en heeft dat vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Daarna zijn door een arbeidsdeskundige voorbeeldfuncties geselecteerd die geschikt zouden kunnen zijn voor eiseres. Met die functies kon eiseres meer dan 65% verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Daarom is haar ziektewetuitkering toen per 13 april 2018 stop gezet. Eiseres is tegen deze beslissing in bezwaar gegaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft vervolgens vastgesteld dat eiseres last had van een chronisch pijnsyndroom bij lichte afwijkende bevindingen in de vorm van lichte verouderingsverschijnselen van enkele halswervels en borstwervels. De FML bleef onveranderd, wel heeft de arbeidsdeskundige b&b één voorbeeldfunctie laten vervallen. Het bezwaar is ongegrond verklaard.
1.2.
In deze zaak gaat het om wat er daarna gebeurde. Op 4 december 2018 meldt eiseres zich (opnieuw) ziek. Zij ontving op dat moment een werkloosheidswetuitkering. Per 1 maart 2019 kreeg zij een ziektewetuitkering. Op 1 juli 2019 is eiseres door de primaire verzekeringsarts gezien op het spreekuur. In het rapport dat de primaire verzekeringsarts heeft gemaakt staat dat eiseres zich met dezelfde klachten heeft ziek gemeld en dat zij zich volledig arbeidsongeschikt acht. De primaire verzekeringsarts komt tot de conclusie dat eiseres wel medische beperkingen heeft en dat het dezelfde beperkingen zijn als die in de eerstejaars ziektewetbeoordeling zijn vastgesteld. Volgens de primaire verzekeringsarts is wat eiseres wel en niet kan doen niet veranderd. Daarom is gezegd dat eiseres per 8 juli 2019 in staat om (tenminste) één van functies die is geselecteerd bij de eerstejaars ziektewetbeoordeling te verrichten. De ziektewetuitkering is daarom beëindigd.
2. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts b&b heeft opnieuw onderzoek verricht. In dat onderzoek heeft hij gekeken naar de conclusies van de primaire verzekeringsarts en de informatie van de behandelend artsen. De verzekeringsarts b&b is het uiteindelijk eens met de primaire verzekeringsarts. Het bezwaar is ongegrond verklaard en de beëindiging van de ziektewetuitkering is blijven bestaan. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het standpunt van eiseres
3. Eiseres voert aan dat zij niet geschikt is voor de geselecteerde functies. Haar beperkingen zijn onderschat. Om dit te onderbouwen heeft eiseres medische informatie overgelegd. Ook vindt eiseres dat het onderzoek van verweerder onzorgvuldig is geweest. Verweerder had in bezwaar namelijk telefonisch contact op moeten nemen met het Erasmus MC. Daarnaast is het niet zo dat eiseres een revalidatietraject heeft geweigerd.
Het geschil
4. In beroep gaat het vooral om de vraag of de medische situatie van eiseres en dat wat zij wel en niet kan op 8 juli 2019 juist is ingeschat.
Beoordeling door de rechtbank
5.1.
De rechtbank stelt vast dat het nu niet gaat om de eerdere eerstejaars ziektewetbeoordeling. Die beoordeling staat vast. Voor deze zaak betekent dat dat verweerder moest beoordelen of eiseres op 8 juli 2019 geschikt was voor tenminste één van de functies die in de eerdere eerstejaars ziektewetbeoordeling zijn geselecteerd.
5.2.
Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dat verweerder de rapporten van de verzekeringsartsen mag volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten zorgvuldig zijn opgesteld, ze mogen niet tegenstrijdig zijn en ze moeten begrijpelijk zijn. Het is echter aan eiseres om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoen de rapporten aan de drie voorwaarden?
5.3.
De rechtbank vindt dat de medische rapporten zorgvuldig, zonder tegenstrijdigheid en begrijpelijk zijn. Eiseres is door de primaire verzekeringsarts gezien en lichamelijk onderzocht. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b eiseres op de hoorzitting gezien en het dossier bestudeerd. Ook heeft de verzekeringsarts b&b op verzoek van eiseres medische informatie opgevraagd bij het Erasmus MC. Dat dat schriftelijk is gebeurd en niet telefonisch vindt de rechtbank zorgvuldig. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b verder eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen. Dit betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.
Is de medische beoordeling juist?
5.4.
De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts b&b duidelijk heeft uitgelegd waarom hij geen aanleiding heeft gezien af te wijken van de primaire verzekeringsarts. Zo zijn de chronische pijnklachten van eiseres al meegenomen in de eerstejaars ziektewetbeoordeling. Een toename in pijnklachten wordt wel ervaren door eiseres, maar volgt onvoldoende uit de medische informatie. Die informatie laat zien dat de diagnose nog hetzelfde is. Verder blijkt uit die informatie niet dat er verdergaande of andere afwijkingen zijn vastgesteld.
5.5.
In beroep heeft eiseres medische informatie van de afdeling pijngeneeskunde van het Erasmus MC en informatie van het Reinier de Graaf ziekenhuis verstrekt. De inhoud van die gegevens was al bekend. De verzekeringsarts b&b heeft deze inhoud ook meegenomen in zijn beoordeling. Ook het huisartsenjournaal bevat geen informatie waardoor de rechtbank gaat twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Uit de inhoud daarvan volgt ook niet dat de klachten op 8 juli 2019 heel veel erger waren dan daarvoor. De medische informatie laat ook zien dat bij eiseres het carpale tunnelsyndroom (cts) is geconstateerd. Niet blijkt dat eiseres daar al op 8 juli 2019 zoveel last van had dat zij minder kon dan dat de verzekeringsarts heeft vastgesteld. Daarnaast is eiseres hieraan pas enkele maanden na juli 2019 geopereerd. De klachten die zijn ontstaan na die operatie zijn dan ook niet van belang voor de medische situatie rond 8 juli 2019.
5.6.
De rechtbank vindt dat de medische beoordeling juist is uitgevoerd en dat de klachten van eiseres goed zijn ingeschat.
5.7.
Eiseres vindt dat de verzekeringsarts b&b ten onrechte heeft gezegd dat zij een revalidatietraject heeft geweigerd. De rechtbank begrijpt dat het voor eiseres belangrijk is dat er geen onjuiste informatie in het rapport van de verzekeringsarts b&b staat. Toch zal de rechtbank zich niet uitlaten over de juistheid van die mededeling in het rapport. Voor de vraag of de medische beoordeling juist is, is het namelijk niet van belang. De passage in het rapport waar iets gezegd wordt over het revalidatietraject heeft namelijk geen rol gespeeld bij de vraag wat de medische situatie is van eiseres en wat zij wel en niet kan doen.
5.8.
Tot slot wil de rechtbank nog opmerken dat de rechtbank niet in twijfel trekt dat eiseres beperkingen heeft. Ook de verzekeringsartsen gaan hiervan uit. Dat eiseres beperkingen heeft, betekent alleen niet automatisch dat zij helemaal niet meer kan werken. Tijdens de digitale zitting heeft eiseres invoelbaar naar voren gebracht wat voor invloed haar klachten op het dagelijks leven hebben. De rechtbank begrijpt dat het lastig is voor eiseres om dan te horen dat zij toch kan werken. Toch zijn de ervaringen van eiseres onvoldoende voor de rechtbank om te zeggen dat de verzekeringsartsen de medische situatie niet goed hebben ingeschat. Daar is meer medische informatie voor nodig. De rechtbank heeft hiervoor uitgelegd waarom zij van oordeel is dat de door eiseres verstrekte medische informatie niet voldoende is om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen.
Conclusie
6. Verweerder heeft de ziektewetuitkering terecht en op goede gronden met ingang van 8 juli 2019 beëindigd.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 29 mei 2020 door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Lemmen, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.