ECLI:NL:RBDHA:2020:5705

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
24 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7450
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ziektewetuitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.M. Stevers, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door C. Schravesande. Eiseres had beroep ingesteld tegen de beëindiging van haar ziektewetuitkering per 3 mei 2019, welke beslissing door verweerder was genomen op basis van een medische beoordeling. Eiseres was eerder werkzaam als leidinggevende en had zich op 3 april 2018 ziek gemeld met psychische klachten. De primaire verzekeringsarts concludeerde dat eiseres niet volledig arbeidsongeschikt was, maar wel ongeschikt voor haar eigen werk. Dit leidde tot de opstelling van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en de beëindiging van de uitkering.

Eiseres voerde in beroep aan dat de medische beoordeling onzorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar klachten, waaronder PTSS, angststoornis en lichamelijke klachten. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld en geen tegenstrijdigheden vertoonden. De rechtbank volgde de conclusie van de verzekeringsarts dat eiseres in staat was om bepaalde functies te vervullen, ondanks haar klachten. De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de ziektewetuitkering terecht was en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid. Eiseres had niet voldoende medische onderbouwing gepresenteerd om aan te tonen dat de beoordeling onjuist was. De rechtbank wees erop dat het systeem van de Ziektewet inhoudt dat een re-integratietraject kan worden gestaakt bij beëindiging van de uitkering, wat ook een van de beroepsgronden van eiseres was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7450

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.M. Stevers),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de ziektewetuitkering van eiseres per 3 mei 2019 beëindigd.
Bij besluit van 14 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen waren uitgenodigd voor een zitting op 9 april 2020. In verband met de maatregelen rondom het coronavirus is die zitting niet doorgegaan. Met instemming van partijen heeft er op 12 mei 2020 een digitale zitting plaatsgevonden.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Eiseres was werkzaam als leidinggevende bij een studieboekhandel voor ongeveer 29 uur per week. Na het eindigen van het dienstverband kreeg zij een werkloosheidswetuitkering. Op 3 april 2018 heeft eiseres zich ziek gemeld met psychische klachten. Na deze ziekmelding kreeg zij een ziektewetuitkering.
1.2.
Op 15 maart 2019 is eiseres door de primaire verzekeringsarts op het spreekuur gezien. De primaire verzekeringsarts heeft bij eiseres de volgende diagnoses vastgesteld: PTSS in remissie, angststoornis in remissie en ADHD. De primaire verzekeringsarts komt tot de conclusie dat eiseres niet volledig arbeidsongeschikt is. Zij is wel ongeschikt is voor haar eigen werk. Daarom is een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) gemaakt. Daarin is opgenomen wat eiseres wel en niet kan. Dat wordt ook wel de belastbaarheid genoemd. Aan de hand van deze FML zijn door de primaire arbeidsdeskundige diverse functies geselecteerd die eiseres nog wel zou kunnen verrichten. Eiseres kan met deze functies meer dan 65% verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Daarom is haar ziektewetuitkering beëindigd.
2. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In bezwaar hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b opnieuw onderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b is het eens met de primaire verzekeringsarts, de arbeidsdeskundige b&b is het eens met de primaire arbeidsdeskundige. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Het gevolg daarvan was dat de beëindiging van de ziektewetuitkering bleef bestaan. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
Standpunten van partijen
3.1.
Eiseres voert in beroep aan dat zij veel minder kan dan waar de verzekeringsartsen vanuit gaan. Zij vindt dat er onvoldoende aandacht is besteed aan de oorzaken van haar PTSS. Verder heeft zij de indruk gekregen dat de verzekeringsartsen van chronische psychische klachten uitgaan, terwijl die klachten niet chronisch. Die klachten zijn na een aantal vervelende gebeurtenissen weer opgeleefd, maar dat wil niet zeggen dat ze chronisch zijn. Daarnaast zijn haar tennisarm, triggerfingers en klachten na een nekhernia in het geheel niet onderzocht en meegenomen. Eiseres heeft medische informatie verstrekt over haar triggerfingers. Ook vindt eiseres dat het medische onderzoek onzorgvuldig is geweest. Zo had er informatie moeten worden opgevraagd bij de GGZ behandelaar. Dat zou veel meer duidelijkheid hebben gegeven. Gelet op de datum van de FML is het rapport van de primaire arbeidsdeskundige volgens eiseres opgesteld voordat de FML is opgemaakt. Dat is vreemd en wekt de indruk dat met het opstellen van de FML naar een bepaalde uitkomst is toegewerkt. Tot slot voert eiseres aan dat zij nog bezig was met een re-integratie traject toen haar ziektewetuitkering werd beëindigd. Daardoor moest zij zich alweer gaan richten op het werken, terwijl zij daar nog helemaal niet klaar voor was.
3.2.
Verweerder vindt dat het medisch onderzoek juist en volledig is geweest. Hij verwijst daarvoor naar het aanvullend rapport dat de verzekeringsarts b&b heeft gemaakt in beroep. Volgens de verzekeringsarts b&b was er voldoende duidelijk over de psychische situatie van eiseres. Bij het vaststellen van wat eiseres wel en niet kan is gekeken naar hoe zij op dat moment functioneerde. De oorzaak van PTSS is daarvoor niet zo relevant. Tot slot stelt de verzekeringsarts b&b vast dat er destijds twee FML’s zijn gemaakt en dat in de toelichting in de eerste FML iets stond dat tegenstrijdig was. Hij denkt dat de primaire arbeidsdeskundige daarover vragen heeft gesteld aan de verzekeringsarts. En dat daarna de toelichting die tegenstrijdig was, is verwijderd. Met als gevolg dat er dus een tweede FML is ontstaan. Maar het is dus niet zo dat de FML pas is opgemaakt nadat de arbeidsdeskundige naar de zaak had gekeken.
Het geschil
4. In beroep gaat het vooral om de vraag of de medische situatie van eiseres en dat wat zij wel en niet kan op 3 mei 2019 juist is ingeschat.
Beoordeling door de rechtbank
5. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dat verweerder de rapporten van de verzekeringsartsen mag volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten zorgvuldig zijn opgesteld, ze mogen niet tegenstrijdig zijn en ze moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren (en aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoen de rapporten aan de drie voorwaarden?
6.1.
De rechtbank stelt vast dat de primaire verzekeringsarts twee keer een FML heeft opgesteld, één keer op 15 maart 2019 en één keer op 26 maart 2019. Deze lijsten verschillen op één punt van elkaar, namelijk bij de toelichting van punt 1.9. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn aanvullend rapport uiteengezet dat de toelichting bij dit punt overbodig was. Dat verklaart volgens hem het schrappen van deze toelichting in de FML van
26 maart 2019. De rechtbank kan dit volgen. Het is dus niet zo dat de FML pas is opgesteld nadat de arbeidsdeskundige naar de zaak heeft gekeken.
6.2.
Eiseres is door de primaire verzekeringsarts gezien, er is een hoorzitting geweest en de verzekeringsarts b&b heeft de dossiergegevens bestudeerd. Ook heeft de verzekeringsarts b&b kennis genomen van het (concept) behandelplan van GGZ Rivierduinen. De verzekeringsarts b&b vond dat hij met deze dossierinformatie voldoende informatie had om de medische situatie van eiseres goed te kunnen beoordelen. Ook in het nader rapport heeft de verzekeringsarts b&b toegelicht waarom de primaire verzekeringsarts het niet nodig vond om medische informatie op te vragen. De rechtbank kan de verzekeringsarts b&b hierin volgen. De verzekeringsarts is degene die zal moeten afwegen of het zinvol is om aanvullende informatie bij de behandelaars op te vragen. Gelet hierop vindt de rechtbank dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen.
6.3.
Verder is duidelijk hoe de verzekeringsartsen tot hun beoordeling zijn gekomen en daarnaast vindt de rechtbank dat de rapporten geen tegenstrijdigheden bevatten. Dit betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.
Is de medische beoordeling juist?
7.1.
Allereerst de beoordeling van de psychische klachten van eiseres. De verzekeringsarts b&b heeft uiteengezet waarom hij vindt dat de primaire verzekeringsarts de klachten juist heeft ingeschat. Daarbij heeft hij de medische informatie van GGZ Rivierduinen van 25 oktober 2018 en 23 april 2019 betrokken. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b in zijn aanvullend rapport duidelijk gemotiveerd waarom het bespreken van oorzaken van een psychotrauma niet altijd nodig is. Dat bekendheid met de oorzaken van het trauma in dit geval wel nodig zou zijn geweest heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank begrijpt dat het voor eiseres iets anders voelt en dat het door haar belangrijk wordt gevonden dat de verzekeringsartsen op de hoogte zijn van deze oorzaken en de impact die het op haar dagelijks leven heeft (gehad). Maar de vraag wat eiseres medisch gezien wel en niet kan, kan de verzekeringsarts b&b ook beantwoorden zonder dat de oorzaak van het trauma bekend is. Namelijk aan de hand van het feitelijk functioneren. Zoals hiervoor onder 5 is gezegd, had eiseres met andere medische informatie aannemelijk moeten maken dat de beoordeling van die klachten onjuist is. Dat heeft eiseres niet gedaan.
7.2.
Vervolgens de lichamelijke klachten. De primaire verzekeringsarts heeft het niet nodig gevonden om een lichamelijk onderzoek uit te voeren, omdat daarvoor specifieke klachten ontbraken. Eiseres heeft in bezwaar vervolgens aangegeven dat in de FML ten onrechte geen rekening is gehouden met haar lichamelijke klachten. Als zoiets in bezwaar wordt aangevoerd, dan kan dat aanleiding zijn om in bezwaar alsnog of ook een lichamelijk onderzoek te verrichten. De verzekeringsarts b&b heeft in dit geval besloten dat zo’n onderzoek niet nodig was. Ter onderbouwing van die beslissing heeft hij het volgende naar voren gebracht. Volgens hem is niet aannemelijk dat de lichamelijke klachten tussen het spreekuur van maart 2019 en 3 mei 2019 zodanig zijn ontwikkeld, dat hierdoor beperkingen in de FML zouden moeten worden aangenomen. Daarbij is volgens hem van belang dat de diverse onderdelen van een FML uitgaan van een bepaalde “normaalwaarde”. Die normaalwaarden zijn zo laag dat klachten waardoor die waarden zouden worden overschreden direct zichtbaar zouden zijn danwel naar voren zouden komen in de bespreking van de activiteiten. Dat was hier niet het geval volgens de verzekeringsarts b&b; Eiseres heeft in de gesprekken over wat zij wel en niet kan deze klachten niet naar voren gebracht als iets dat haar belemmert. En ook uit het dagverhaal en de activiteiten die eiseres nog wel doet, komen deze klachten volgens hem niet naar voren. Alles bij elkaar genomen kan de rechtbank de beslissing van de verzekeringsarts dat lichamelijk onderzoek niet nodig was volgen. Maar de rechtbank kan zich ook voorstellen dat een andere beslissing van de verzekeringsarts denkbaar was geweest. Daardoor zou eiseres mogelijk toch meer het gevoel hebben gekregen dat zij serieus was genomen. Eiseres heeft geen medische stukken laten zien die onderbouwen dat zij door de nekhernia en de tennisarm minder kan doen dan door de verzekeringsarts is vastgesteld.
7.3.
Hetzelfde geldt voor de klachten die samenhangen met de triggerfingers. Uit de medische stukken volgt dat eiseres ruim voor en ruim na 3 mei 2019 is gezien door een ergotherapeut en dat eiseres uiteindelijk is geopereerd aan haar rechterhand/-vingers. Maar dat betekent niet dat er andersoortige of verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen. De medische stukken die eiseres heeft verstrekt zeggen namelijk niets over de situatie omstreeks 3 mei 2019. De operatie heeft pas in september 2019 plaatsgevonden. Dat het herstel na die operatie niet vlot verloopt, zegt niets over de situatie op 3 mei 2019. En is dus – hoe vervelend de problemen bij het herstel ook zijn – niet relevant voor deze medische beoordeling.
7.4.
De rechtbank vindt dat de medische beoordeling juist is uitgevoerd en dat de klachten van eiseres goed zijn ingeschat.
Het re-integratie traject8. Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat zij nog bezig was met een re-integratie traject toen haar ziektewetuitkering werd beëindigd. De rechtbank kan zich voorstellen dat het voor eiseres moeilijk te begrijpen is dat een re-integratie traject kan worden gestaakt door het beëindigen van een ziektewetuitkering, maar dat is nu eenmaal het systeem van de Ziektewet. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
De arbeidsdeskundige beoordeling
9. Nu eiseres vooral de medische beoordeling ter discussie heeft gesteld en de rechtbank er vanuit gaat dat die beoordeling juist is geweest, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde voorbeeldfuncties: archiefmedewerker (SBC-code 315131), productiemedewerker (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), bode-bezorger (kantoor) (315140) en wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053).
Conclusie10. Verweerder heeft eiseres haar ziektewetuitkering terecht en op goede gronden met ingang van 3 mei 2019 beëindigd.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 29 mei 2020 door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Lemmen, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.