In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.M. Stevers, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door C. Schravesande. Eiseres had beroep ingesteld tegen de beëindiging van haar ziektewetuitkering per 3 mei 2019, welke beslissing door verweerder was genomen op basis van een medische beoordeling. Eiseres was eerder werkzaam als leidinggevende en had zich op 3 april 2018 ziek gemeld met psychische klachten. De primaire verzekeringsarts concludeerde dat eiseres niet volledig arbeidsongeschikt was, maar wel ongeschikt voor haar eigen werk. Dit leidde tot de opstelling van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en de beëindiging van de uitkering.
Eiseres voerde in beroep aan dat de medische beoordeling onzorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar klachten, waaronder PTSS, angststoornis en lichamelijke klachten. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld en geen tegenstrijdigheden vertoonden. De rechtbank volgde de conclusie van de verzekeringsarts dat eiseres in staat was om bepaalde functies te vervullen, ondanks haar klachten. De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de ziektewetuitkering terecht was en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid. Eiseres had niet voldoende medische onderbouwing gepresenteerd om aan te tonen dat de beoordeling onjuist was. De rechtbank wees erop dat het systeem van de Ziektewet inhoudt dat een re-integratietraject kan worden gestaakt bij beëindiging van de uitkering, wat ook een van de beroepsgronden van eiseres was.