ECLI:NL:RBDHA:2020:5699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
24 juni 2020
Zaaknummer
NL20.8110
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Soedanese nationaliteit met betrekking tot politieke vervolging en mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Soedanese nationaliteit. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die eerder was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag kennelijk ongegrond was, omdat eiser zijn procesbelang had verloren door het verlaten van de opvang. Eiser had eerder verklaard dat hij in Soedan was opgepakt en mishandeld door de veiligheidsdienst, maar de rechtbank vond zijn verklaringen ongeloofwaardig. Eiser had documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn claims, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet voldoende waren om zijn verhaal te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van eiser over zijn politieke activiteiten en de risico's bij terugkeer naar Soedan niet aannemelijk waren gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde een inreisverbod op voor twee jaar. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.8110

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G. Ocak),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Bakker).

ProcesverloopBij besluit van 27 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is van Soedanese nationaliteit en geboren op [geboortedatum] 1990. Dit is zijn tweede asielaanvraag.
2. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het procesbelang is komen te ontbreken. Gebleken is dat eiser op 10 januari 2020 de opvang heeft verlaten en met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats meer heeft, maar dat hij nog regelmatig contact heeft met vrienden, kennissen en met zijn gemachtigde. Onder die omstandigheden ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op een beoordeling van zijn beroep. Het beroep is ontvankelijk.
3. Eiser heeft aan zijn eerste asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij is opgegroeid in een clubhuis genaamd ‘ [naam clubhuis] ’, waar mensen van de Masalit-stam samenwoonden. Eiser werd daarom geassocieerd met aanhangers van de oppositie en werd verdacht lid te zijn van een terroristische organisatie. Eiser heeft verklaard dat hij in februari 2012 is opgepakt door de veiligheidsdienst en werd verhoord en mishandeld. Hij is na een mishandeling bewusteloos naar een ziekenhuis gebracht, waar hij in maart 2012 na een dag wist te ontsnappen. Met hulp van een vriend van zijn vader heeft eiser in mei 2012 zijn land verlaten. De asielaanvraag is bij besluit van 16 juli 2016 afgewezen. Verweerder heeft geen geloof gehecht aan eisers verklaringen over het huis en het bestaan daarvan. Ook heeft verweerder de verklaringen over de arrestatie, detentie en ontsnapping niet geloofwaardig gevonden. Met een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is de afwijzing van die aanvraag in rechte vast komen te staan.
4. Eiser heeft bij deze aanvraag documenten overgelegd op grond waarvan volgens hem alsnog moet worden geconcludeerd dat zijn verklaringen over wat hem in Soedan is overkomen waarheidsgetrouw zijn. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de ingebrachte stukken niet leiden tot een ander oordeel. De verklaringen van eiser over het clubhuis, de arrestatie, mishandeling en ontsnapping blijven volgens verweerder nog steeds ongeloofwaardig.
5. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het clubhuis niet bestaat. Hij heeft een rapport overgelegd dat is opgesteld aan de hand van veldwerkonderzoek ter plaatse. Er zijn mensen geïnterviewd die hebben bevestigd dat eiser in dit huis is geboren. Ook zijn foto’s van het huis overgelegd. Dit rapport is, gezien de bijgevoegde cv’s van de opstellers, onafhankelijk opgesteld.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser met het overleggen van het rapport zijn verklaringen over het clubhuis niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt. Aan dit standpunt heeft verweerder ten grondslag mogen leggen dat de door eiser gegeven verklaringen niet overeenkomen met wat de personen die zijn geïnterviewd hebben verklaard, namelijk over waar eiser is geboren, hoeveel zussen en broers eiser zou hebben en hoe eisers broer heet. Ook heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat uit de bijgevoegde foto’s bij het rapport niet blijkt dat het daadwerkelijk om het clubhuis [naam clubhuis] gaat, omdat de naam niet uit de foto’s blijkt. Tot slot heeft verweerder zich over dit rapport op het standpunt mogen stellen dat op grond van de overgelegde cv’s van de opstellers van het rapport niet de conclusie kan worden getrokken dat het rapport objectief en betrouwbaar is opgesteld.
7. Ter onderbouwing van zijn verklaringen dat hij in Soedan is gearresteerd en mishandeld, heeft eiser een rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch onderzoek (iMMO) van 3 januari 2019 overgelegd. Volgens eiser blijkt uit dit rapport dat de littekens en klachten veroorzaakt kunnen zijn door de gebeurtenissen zoals hij heeft verklaard. Weliswaar wordt geen oordeel gegeven over de door eiser gestelde aanleiding en omstandigheden voor de detentie, maar omdat het rapport zijn verklaringen ondersteunt dient hem het voordeel van de twijfel te worden gegeven.
8. De onderzoeksvraag of het aannemelijk is dat de lichamelijke problematiek (littekens en/of fysieke klachten) is voortgekomen uit het gestelde relaas dat ten grondslag ligt aan eisers asielaanvraag, is door iMMO beantwoord met: Ja. Een aantal littekens wordt beoordeeld als consistent en zeer consistent. De littekens allen gezamenlijk worden beoordeeld als zeer consistent met de gestelde toeschrijving dat eiser met de blote vuist, met de geschoeide voet, met stokken, waterslangen en pistoolkolven geslagen en geschopt is. De onderzoeksvraag of het aannemelijk is dat de psychische problematiek is voortgekomen uit het gestelde relaas dat ten grondslag ligt aan eisers asielaanvraag, is door iMMO beantwoord met: Ja. De psychische symptomen herbeleven, piekeren en slaapstoornissen passen qua aard en inhoud nadrukkelijk bij het gestelde ondergane geweld. De conclusie is dat de psychische klachten conform het Istanbul Protocol typerend zijn voor de in het relaas gestelde gebeurtenissen. De algehele conclusie luidt dat er in dit onderzoek sprake is van een samenhang tussen fysieke en psychische bevindingen die ondersteunend is voor de gebeurtenissen zoals betrokkene naar voren brengt in zijn asielrelaas.
9. De rechtbank overweegt dat een aantal littekens van eiser consistent en een aantal littekens als zeer consistent met het asielrelaas is. Dit betekent dat deze littekens kunnen zijn veroorzaakt door de gebeurtenissen zoals die beschreven zijn door eiser, maar dat er ook andere mogelijke oorzaken zijn. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser met het iMMO-rapport niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn littekens zijn veroorzaakt door de gestelde mishandeling in detentie als gevolg van de omstandigheid dat eiser verdacht werd lid te zijn van een terroristische organisatie. Uit het iMMO-rapport volgt verder dat de psychische klachten typerend zijn voor het asielrelaas van eiser, wat inhoudt dat de geconstateerde verschijnselen meestal worden waargenomen bij de door eiser gestelde mishandelingen, maar dat er ook andere oorzaken kunnen zijn. Verweerder heeft zich ook wat dit betreft niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat hiermee niet aannemelijk is gemaakt dat de psychische klachten van eiser veroorzaakt zijn zoals door eiser tijdens de eerste asielprocedure is verklaard. Omdat het asielrelaas van eiser tijdens de eerste procedure ongeloofwaardig is bevonden, dit oordeel in rechte vaststaat en eiser zijn asielrelaas met het iMMO-rapport niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt, heeft verweerder niet ten onrechte vastgehouden aan zijn standpunt dat het asielrelaas van eiser over wat hem in het land van herkomst is overkomen ongeloofwaardig is.
10. Eiser heeft aan deze asielaanvraag ook ten grondslag gelegd dat hij politiek actief is geworden en hij zich openlijk tegen het regime van Soedan verzet. Eiser heeft foto’s en schriftelijk verklaringen overgelegd over zijn actieve deelname aan demonstraties bij de ambassade van Soedan. Eiser stelt dat de Soedanese autoriteiten op de hoogte zijn van zijn activiteiten en vreest bij gedwongen terugkeer dan ook voor vervolging.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling staat bij de Soedanese autoriteiten om zijn politieke activiteiten. De door eiser gegeven verklaring dat een persoon uit het raam van de ambassade foto’s heeft gemaakt, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden om tot die conclusie te kunnen komen. Ook de door eiser gestelde publicatie van foto’s, waarop hij te zien is als deelnemer aan de demonstraties, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden. Het is namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de Soedanese autoriteiten bekend zijn met de foto’s en of zij een verband zien met eiser als persoon op de foto’s. De filmpjes en foto's staan volgens eiser op het internet/Youtube, maar daarmee is niet aannemelijk dat de Soedanese autoriteiten specifiek de acties van eiser in de gaten houden en hij in de negatieve belangstelling staat. Over de door eiser overgelegde verklaringen van het [.] van 13 april 2018 en van het [..] heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat hieruit evenmin blijkt dat de Soedanese autoriteiten op de hoogte zijn van eisers deelname en hij om die reden bij terugkeer te vrezen heeft. Verweerder heeft mogen verwijzen naar het algemeen ambtsbericht van 3 oktober 2019. Hierin is vermeld dat de Soedanese autoriteiten de activiteiten van leden van de diaspora in de gaten houdt, maar zich door een gebrek aan middelen richt op specifieke personen. Uit de foto’s en de verklaringen blijkt niet dat eiser een belangrijke positie heeft ingenomen tijdens de demonstraties en bijeenkomsten. Eiser is ook niet aangesloten bij een oppositiebeweging. Ook blijkt uit eisers verklaringen niet dat hij een belangrijke positie heeft ingenomen tijdens de demonstraties en bijeenkomsten.
12. Over de beroepsgrond van eiser dat hij politiek actief is door lidmaatschap van de [....] en dat verweerder hier ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden, overweegt de rechtbank dat verweerder terecht heeft opgemerkt dat eiser tijdens het gehoor heeft verklaard dat hij niet aangesloten is bij een oppositionele partij. Ook heeft eiser verklaard dat hij sinds eind 2018 niet meer heeft deelgenomen aan demonstraties. Onder die omstandigheden heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat bij eiser sprake is van een fundamentele politieke overtuiging.
13. Eiser voert ook aan dat hij op 7 augustus 2019 zijn asielaanvraag heeft ingediend en op dat moment in Soedan sprake was van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw) voor niet-Arabische vreemdelingen uit Darfur. Om die reden is er volgens eiser bij terugkeer sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Verweerder heeft zich over deze beroepsgrond in het verweerschrift terecht op het standpunt gesteld dat op het moment dat het besluit werd genomen het door eiser bedoelde beleid is afgeschaft [1] . In Soedan is niet langer sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw. Er is geen overgangsbepaling. Eiser kan zich daarom niet meer op het beleid beroepen.
14. Het besluit van 16 juli 2016 omvatte tevens een terugkeerbesluit, waarbij is aangegeven dat eiser Nederland binnen vier weken moet verlaten. Niet gebleken is dat eiser aan de terugkeerverplichting heeft voldaan. De vertrektermijn is inmiddels verlopen. Het dwingende karakter van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw brengt met zich dat verweerder vervolgens een inreisverbod moet opleggen. Dit heeft verweerder dan ook terecht gedaan. Wat eiser hierover heeft aangevoerd slaagt daarom evenmin.
15. Het bovenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. R.D.A. van Veghel, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.WBV 2020/1, paragraaf 26.4.1.