ECLI:NL:RBDHA:2020:5691
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toekenning dubbele kinderbijslag met terugwerkende kracht; rechtsvraag over ingangsdatum en voorwaarden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van dubbele kinderbijslag voor een gehandicapt kind. Eiser had in 2019 een aanvraag ingediend voor dubbele kinderbijslag voor zijn zoon [A], met de wens dat deze met terugwerkende kracht tot 2011 zou ingaan. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had echter de aanvraag slechts toegewezen met ingang van het derde kwartaal van 2019, omdat de aanvraagdatum bepalend is voor de ingangsdatum van de kinderbijslag. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser tot begin 2011 recht had op een tegemoetkoming op grond van de TOG-regeling, maar dat deze regeling was gewijzigd en dat er sindsdien een geldige AWBZ-indicatie nodig was om recht te hebben op dubbele kinderbijslag. Eiser had deze indicatie niet aangeleverd, waardoor de Svb het recht op tegemoetkoming had beëindigd. De rechtbank oordeelde dat de ingangsdatum van de dubbele kinderbijslag afhankelijk is van het kwartaal waarin de aanvraag is ontvangen en dat er geen mogelijkheid is om de kinderbijslag met terugwerkende kracht toe te kennen, zoals eiser had verzocht.
De rechtbank concludeerde dat de Svb zich terecht op het standpunt had gesteld dat de toekenning van dubbele kinderbijslag met terugwerkende kracht niet mogelijk was. Eiser had zelf bepaald wanneer hij de aanvraag indiende, en er was geen wettelijke verplichting voor de Svb om hem eerder te informeren over zijn recht op dubbele kinderbijslag. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.