ECLI:NL:RBDHA:2020:5691

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2020
Publicatiedatum
24 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6538
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning dubbele kinderbijslag met terugwerkende kracht; rechtsvraag over ingangsdatum en voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van dubbele kinderbijslag voor een gehandicapt kind. Eiser had in 2019 een aanvraag ingediend voor dubbele kinderbijslag voor zijn zoon [A], met de wens dat deze met terugwerkende kracht tot 2011 zou ingaan. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had echter de aanvraag slechts toegewezen met ingang van het derde kwartaal van 2019, omdat de aanvraagdatum bepalend is voor de ingangsdatum van de kinderbijslag. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser tot begin 2011 recht had op een tegemoetkoming op grond van de TOG-regeling, maar dat deze regeling was gewijzigd en dat er sindsdien een geldige AWBZ-indicatie nodig was om recht te hebben op dubbele kinderbijslag. Eiser had deze indicatie niet aangeleverd, waardoor de Svb het recht op tegemoetkoming had beëindigd. De rechtbank oordeelde dat de ingangsdatum van de dubbele kinderbijslag afhankelijk is van het kwartaal waarin de aanvraag is ontvangen en dat er geen mogelijkheid is om de kinderbijslag met terugwerkende kracht toe te kennen, zoals eiser had verzocht.

De rechtbank concludeerde dat de Svb zich terecht op het standpunt had gesteld dat de toekenning van dubbele kinderbijslag met terugwerkende kracht niet mogelijk was. Eiser had zelf bepaald wanneer hij de aanvraag indiende, en er was geen wettelijke verplichting voor de Svb om hem eerder te informeren over zijn recht op dubbele kinderbijslag. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7985

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

,
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: J. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om dubbele kinderbijslag voor zijn zoon [A] ingewilligd met ingang van het derde kwartaal van 2019.
In zijn bezwaar heeft eiser verweerder verzocht om dubbele kinderbijslag toe te kennen met terugwerkende kracht tot 2011.
Bij besluit van 1 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met een toestemmingsformulier van 3 april 2020 heeft eiser desgevraagd toestemming gegeven om de zaak schriftelijk af te doen. De gemachtigde van verweerder heeft op 6 mei 2020 per email eveneens toestemming verleend voor een schriftelijke afdoening van de zaak.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser had ten behoeve van [A] tot begin 2011 recht op een tegemoetkoming op grond van de zogenoemde TOG-regeling. Deze regeling is gewijzigd met ingang van 1 april 2010. Vanaf die datum kon er alleen recht op een tegemoetkoming bestaan als er een indicatiebesluit op grond van de toenmalige AWBZ van 10 uur of meer per week was afgegeven voor een kind. Verweerder heeft eiser destijds verzocht om een geldige AWBZ-indicatie, maar deze niet ontvangen. Daarom heeft verweerder destijds het recht op tegemoetkoming voor [A] beëindigd.
2. Op 7 augustus 2019 heeft eiser een aanvraag om dubbele kinderbijslag voor [A] ingediend. De aanvraagdatum valt in het derde kwartaal van 2019. Na ontvangst van het advies van het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) heeft verweerder deze aanvraag bij het primaire besluit toegewezen met ingang van het derde kwartaal van 2019.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
4. Eiser is het niet eens met de ingangsdatum van de toegekende dubbele kinderbijslag. Tot april 2010 heeft hij voor [A] dubbele kinderbijslag ontvangen. Door een wetswijziging is deze stopgezet. Stichting MEE, een organisatie die toentertijd eiser ondersteunde in het regelen van [A] ’s administratie nam contact op met de Svb. Deze gaven aan dat met de nieuwe wetswijziging hij niet in aanmerking kon komen voor dubbele kinderbijslag. Hierbij was de zaak gesloten. Negen jaar later werd eiser weer op de hoogte gesteld dat hij wel recht heeft op dubbele kinderbijslag (bij het aanvragen van PGB). Bij [A] gaat het om een levenslange en blijvende beperking en woont hij thuis. Eiser had dus wel degelijk recht op dubbele kinderbijslag, dus moet verweerder overgaan tot het met terugwerkende kracht toekennen hiervan.
5. Verweerder stelt dat de ingangsdatum van de dubbele kinderbijslag afhankelijk is van het kwartaal waarin de aanvraag is ontvangen en van de beoordeling van het CIZ of een kind intensieve zorg nodig heeft. Op 7 augustus 2019 heeft verweerder de aanvraag om dubbele kinderbijslag voor [A] ontvangen. Daarnaast is er vanaf dat kwartaal een geldig CIZ-advies voor [A] . Dubbele kinderbijslag voor een thuiswonend gehandicapt kind kent geen terugwerkende kracht. Verweerder heeft aan eiser dubbele kinderbijslag toegekend vanaf het derde kwartaal van 2019. Deze beslissing is juist.
6. Op grond van artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) heeft een verzekerde voor een tot zijn huishouden behorend kind dat drie jaar is of ouder, maar nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, recht op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag, genoemd in artikel 12, eerste en tweede lid, van de AKW, wanneer het kind is aangewezen op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen mate van intensieve zorg.
7. Niet in geschil is dat [A] intensieve zorg nodig heeft. Het recht op verdubbeling van de kinderbijslag is na advies van het CIZ toegekend.
8. Op grond van artikel 14, derde lid, tweede volzin, van de AKW kan het recht op dubbele kinderbijslag als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AKW niet eerder ingaan dan op de eerste dag van het kwartaal tijdens welke de aanvraag werd ingediend.
9. De rechtbank oordeelt als volgt. De AKW biedt geen ruimte om het recht op dubbele kinderbijslag met terugwerkende kracht toe te kennen. Verweerder heeft geen bevoegdheid om (in bijzondere gevallen) af te wijken van wat in de wet is bepaald. Ook niet wanneer eiser, zoals de rechtbank begrijpt, pas 9 jaar later tot de ontdekking kwam dat hij dubbele kinderbijslag kon aanvragen. Dat [A] al die tijd wel intensieve zorg nodig had, maakt niet dat verweerder met terugwerkende kracht dubbele kinderbijslag kan toekennen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de toekenning van dubbele kinderbijslag met terugwerkende kracht in het geval van eiser niet mogelijk is.
10. Eiser lijkt te suggereren dat de Svb hem eerder en uit eigen beweging had moeten inlichten over het recht op dubbele kinderbijslag. Er is echter geen wet of rechtsregel die de Svb verplicht om belanghebbenden in te lichten over de mogelijkheden van het aanvragen van kinderbijslag. Eiser heeft zelf bepaald wanneer hij de aanvraag om dubbele kinderbijslag indiende; dat was niet eerder dan op 7 augustus 2019, zo blijkt uit het dossier. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de dubbele kinderbijslag ingaat vanaf het derde kwartaal van 2019.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 29 juni 2020 gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van E.T. Rietbroek, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.