ECLI:NL:RBDHA:2020:5661

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
8447427 RL EXPL 20-6419
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van bedrijfsruimte in kort geding met beroep op overmacht en onvoorziene omstandigheden door Corona-crisis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Union Street Sierra B.V. (USS) en Coöperatie [naam coöperatie]. USS vorderde ontruiming van een bedrijfsruimte op grond van een betalingsachterstand van [naam coöperatie] van € 294.672,02, die volgens USS een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst opleverde. De kantonrechter oordeelde dat de betalingsachterstand zodanig was dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was, en dat USS een spoedeisend belang had bij de ontruiming. De kantonrechter wees de vorderingen van USS toe, maar stelde de termijn voor ontruiming op 30 dagen in plaats van de gevorderde 14 dagen, rekening houdend met de omstandigheden van de Corona-crisis.

In reconventie deed [naam coöperatie] een beroep op overmacht en onvoorziene omstandigheden als gevolg van de Corona-maatregelen, en vroeg om opschorting van haar huurbetalingsverplichtingen. De kantonrechter verwierp dit beroep, oordelend dat de betalingsonmacht tot de risicosfeer van [naam coöperatie] behoorde en dat de omstandigheden niet voldoende onderbouwd waren om een wijziging van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De kantonrechter concludeerde dat de vorderingen van [naam coöperatie] niet konden slagen en wees alle vorderingen van [naam coöperatie] af.

De uitspraak benadrukt de strenge eisen die worden gesteld aan een beroep op overmacht en onvoorziene omstandigheden in het huurrecht, vooral in het licht van de Corona-crisis. De kantonrechter oordeelde dat de gevolgen van de betalingsachterstand en de omstandigheden van de zaak voldoende waren om de ontruiming te rechtvaardigen, en dat USS recht had op de gevorderde dwangsom.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Kanton
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
EAL
Rolnr.: 8447427 RL EXPL 20-6419
19 juni 2020
Vonnis in kort geding
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Union Street Sierra B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in conventie, gedaagde partij in reconventie
gemachtigden: mr. M.P.C. Radović en mr. Y.M. Vink,
tegen
de coöperatie Coöperatie [naam coöperatie] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie
gemachtigde: mr. J.M. Huber.
Partijen worden aangeduid als USS en [naam coöperatie] .

1.Procedure

In conventie en reconventie
1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- de dagvaarding van USS van 25 mei 2020 met producties;
- de akte houdende overlegging producties, tevens akte houdende eis in reconventie
van [naam coöperatie] .
1.2.
Op 5 juni 2020 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij zijn Namens USS [betrokkene 1] en [betrokkene 2] verschenen, bijgestaan door mr. Radović en mr. Vink. Namens [naam coöperatie] is [betrokkene 3] verschenen, bijgestaan door mr. Huber. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de gemachtigden van beide partijen pleitnotities overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden.
1.3
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

2.Feiten

In conventie en reconventie
2.1
Op 20 juni 2017 hebben DWV (de rechtsvoorgangster van USS) en [naam coöperatie] een huurovereenkomst (hierna: de huurovereenkomst) gesloten. Op grond van de huurovereenkomst huurt [naam coöperatie] met ingang van 1 juli 2020 bedrijfsruimte met parkeerplaatsen aan het [adres] te [plaats] (hierna: het gehuurde).
2.2
De huur bedraagt op dit moment € 110.219,39 inclusief BTW per kwartaal. De servicekosten bedragen € 39.877,18 inclusief BTW per kwartaal. De huur en servicekosten zijn bij vooruitbetaling verschuldigd.
2.3
Op de huurovereenkomst zijn de ‘algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW’ (model ROZ) van toepassing. In artikel 11.6 van deze voorwaarden staat:
“(…) huurder heeft geen recht op huurprijsvermindering, geen recht op verrekening of opschorting van enige betalingsverplichting (…) in geval van vermindering van huurgenot ten gevolge van gebreken (…)”.
2.4
Het gehuurde bevindt zich in een kantoorpand (hierna: het pand) en bestaat uit verschillende units die [naam coöperatie] gedeeltelijk onderverhuurt aan haar huurders. Het gehuurde is bestemd om te worden gebruikt als kantoor- en vergaderruimte, en wordt gebruikt voor het houden van evenementen zoals congressen, plenaire bijeenkomsten, trainingen, zakelijke meetings en seminars.
2.5
Met ingang van 1 juli 2017 heeft DWV aan [naam coöperatie] toestemming gegeven om drie evenementzalen in het pand, die van het gehuurde geen onderdeel uitmaken, ‘om niet’ te gebruiken. [naam coöperatie] heeft deze zalen vervolgens in gebruik genomen.
2.6
Over de periode vanaf het tweede kwartaal van 2019 heeft [naam coöperatie] en achterstand laten ontstaan in de betaling van de huur en servicekosten. Op 6 september 2019 hebben DWV en [naam coöperatie] hiervoor een betalingsregeling getroffen. Volgens die regeling zou [naam coöperatie] alle over 2019 nog verschuldigde bedragen uiterlijk op
15 februari 2020 aan USS voldoen.
2.7
Op 9 december 2019 heeft DWV aan [naam coöperatie] medegedeeld dat zij de toestemming om de drie evenementzalen om niet te gebruiken per 18 december 2019 introk.
2.8
DWV heeft het pand op 17 december 2019 aan USS verkocht en op
18 december 2020 geleverd. Daarbij heeft DWV haar vorderingen uit de huurovereenkomst met [naam coöperatie] aan USS overgedragen.
2.9
Bij brief van 31 december 2019 heeft de gemachtigde van [naam coöperatie] aan de gemachtigde van USS bericht:
“De juridische realiteit is[…]
dat [naam coöperatie] als gevolg van de overdracht van het pand aan uw cliënte met een nieuwe verhuurder wordt geconfronteerd. In hoeverre deze eigendomsoverdracht gevolgen heeft voor de gebruiksovereenkomst ter zake van de zalen valt nog te bezien, maar [naam coöperatie] wenst deze discussie te laten rusten[…]”
2.1
Het is [naam coöperatie] niet gelukt om haar betalingsachterstand over 2019 uiterlijk op
15 februari 2020 geheel te voldoen. Bij brief van 17 februari 2020 heeft USS [naam coöperatie] gesommeerd de (resterende) betalingsachterstand in te lossen. Voorts heeft USS NCW gesommeerd om het eerste kwartaal van 2020 te betalen.
2.11
[naam coöperatie] heeft de betalingsachterstand uit 2019 op 2 juni 2020 ingelost. De huur en servicekosten over het eerste en ook het tweede kwartaal van 2020 heeft zij (minus een overschot uit 2019 ad € 5.521,12) onbetaald gelaten. In totaal gaat het om een bedrag van € 294.672,02.

3.Vorderingen, grondslag en verweer

In conventie
3.1
Na vermindering van eis vordert USS bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad
(zakelijk weergegeven):
1. [naam coöperatie] te veroordelen het gehuurde binnen 14 dagen na betekening van het vonnis te ontruimen op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag met een maximum van € 35.000,-;
2. USS te machtigen om het gehuurde – zo nodig met de sterke arm – te doen ontruimen zodra 14 dagen zijn verstreken sinds de betekening van dit vonnis;
3. [naam coöperatie] te veroordelen tot betaling aan USS van de kosten van dit geding.
3.2
USS legt hieraan (zakelijk weergegeven) ten grondslag dat de betalingsachterstand van € 294,672,02 een zodanige tekortkoming oplevert dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. Vooruitlopend op een in een bodemprocedure te vorderen ontbinding wil USS dat het gehuurde wordt ontruimd zodat zij het kan verhuren aan een andere partij, om zo verder nadeel te voorkomen.
3.3
[naam coöperatie] voert gemotiveerd verweer, dat (voor zover relevant) bij de beoordeling
wordt besproken.
In reconventie
3.4
[naam coöperatie] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad (zakelijk weergegeven):
I. volledige opschorting dan wel ontheffing van de uit de huurovereenkomst voortvloeiende huurbetalingsverplichting over de periode vanaf 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020, althans enige opschorting of ontheffing tot een in goede justitie te bepalen datum, totdat in een bodemprocedure tussen partijen een eindbeslissing is gewezen over een door [naam coöperatie] te vorderen kwijtschelding dan wel vermindering van de over voormelde periode verschuldigde huurprijs en servicekosten;
II. opschorting dan wel ontheffing van 50% van de uit de huurovereenkomst voortvloeiende huurbetalingsverplichting over de periode vanaf 1 juni 2020 tot en met 30 juni 2020, althans enige opschorting of ontheffing tot een in goede justitie te bepalen datum, totdat in een bodemprocedure tussen partijen een eindbeslissing is gewezen over een door [naam coöperatie] te vorderen kwijtschelding dan wel vermindering van de over voormelde periode verschuldigde huurprijs en servicekosten;
III. opschorting dan wel ontheffing van 25% van de uit de huurovereenkomst voortvloeiende huurbetalingsverplichting over de periode vanaf 1 juli 2020 tot de datum waarop de maatregel dat mensen binnen kantoorgebouwen 1,5 meter afstand van elkaar moeten houden door de overheid wordt opgeheven, althans enige opschorting of ontheffing tot een in goede justitie te bepalen datum, totdat in een bodemprocedure tussen partijen een eindbeslissing is gewezen over een door [naam coöperatie] te vorderen kwijtschelding dan wel vermindering van de over voormelde periode verschuldigde huurprijs en servicekosten.
3.5
[naam coöperatie] legt hieraan (zakelijk weergegeven) het volgende ten grondslag. De Corona-crisis en met name de maatregelen die de overheid in dit verband heeft getroffen, hebben ertoe geleid dat het gehuurde vrijwel niet meer wordt gebruikt. Hierdoor is de omzet van [naam coöperatie] vanaf 1 maart 2020 sterk verminderd. Daardoor kon en kan [naam coöperatie] niet aan haar huurbetalingsverplichtingen voldoen. Deze buitengewone omstandigheden zijn volgens [naam coöperatie] aan te merken als een vorm van overmacht, dan wel als onvoorziene omstandigheden die maken dat van een ongewijzigde instandhouding van de huurovereenkomst geen sprake zal kunnen zijn.
3.6
USS voert gemotiveerd verweer, dat (voor zover relevant) bij de beoordeling
wordt besproken.

4.Beoordeling

Beoordeling in conventie
Spoedeisend belang?
4.1
De spoedeisendheid van de vorderingen van USS vloeit voort uit haar stelling dat zij het gehuurde ter voorkoming van verder nadeel aan een andere partij wil verhuren en dat dit niet mogelijk is zolang [naam coöperatie] het gehuurde gebruikt. [naam coöperatie] stelt daar weliswaar tegenover dat het door de Corona-crisis niet in de rede ligt dat USS het gehuurde op korte termijn aan een ander kan verhuren, maar (daargelaten of [naam coöperatie] hier gelijk heeft) dit doet niet af aan USS’ wens het gehuurde aan een andere partij te verhuren en het daarachter liggende belang. USS heeft naar het oordeel van de kantonrechter een spoedeisend belang bij haar vorderingen.
Maatstaf vorderingen in kort geding
4.2
Voor toewijzing van vorderingen in kort geding is vereist dat de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vorderingen in een bodemprocedure zullen worden toegewezen. Voor verder onderzoek (bijvoorbeeld door nadere bewijslevering) naar bepaalde, in het bestek van dit kort geding aangevoerde feiten of omstandigheden, is in beginsel geen plaats. Dat moet in een eventuele bodemprocedure gebeuren. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
Ontbinding gerechtvaardigd?
4.3
Met haar vorderingen loopt USS vooruit op een in een bodemprocedure te vorderen ontbinding van de huurovereenkomst tussen partijen. Zij meent dat de hoogte van de betalingsachterstand van [naam coöperatie] dit rechtvaardigt.
4.4
In artikel 6:265 lid 1 BW staat dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Dit betekent naar vaste rechtspraak dat slechts een tekortkoming van
voldoende gewichtrecht geeft op ontbinding. De vraag of daarvan sprake is, moet worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval.
4.5
USS heeft aangevoerd dat de betalingsachterstand van [naam coöperatie] is opgelopen tot een bedrag van € 294.672,02. Dit is ongeveer 6 maanden huur en servicekosten. [naam coöperatie] erkent die achterstand, maar stelt dat deze
“feitelijk”€ 45.000,- minder bedraagt omdat zij meent dat USS voor dit laatste bedrag een aan haar gegeven bankgarantie kan gebruiken. Hoe dit ook zij: naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter is in beide gevallen sprake van een zodanige tekortkoming dat deze op zichzelf ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt en dientengevolge een ontruiming van het gehuurde.
4.6
Dat [naam coöperatie] , zoals zij heeft aangevoerd, er alles aan heeft gedaan om haar betalingsachterstand in te lopen en dat zij bovendien op korte termijn betalingen zal kunnen verrichten, doet aan het gegeven van de betalingsachterstand en het gewicht van de tekortkoming niet af.
4.7
[naam coöperatie] heeft verder aangevoerd dat het op 9 december 2019 intrekken door DWV van haar aan [naam coöperatie] verleende toestemming om drie evenementzalen om niet te gebruiken binnen korte tijd heeft gezorgd voor een groot omzetverlies, en grote gevolgen voor haar cash flow. Dit heeft er volgens [naam coöperatie] toe geleid dat zij niet direct aan haar betalingsverplichtingen over het eerste kwartaal van 2020 kon voldoen. Haar business model was namelijk in belangrijke mate gestoeld op het gebruik van deze evenementzalen.
4.8
Naar het oordeel van de kantonrechter kan [naam coöperatie] aan USS echter niet tegenwerpen dat haar rechtsvoorgangster de toestemming voor het gebruik om niet heeft ingetrokken. Partijen zijn het erover eens dat enig door NCW verworven gebruiksrecht niet op haar relatie met USS is overgegaan. Bovendien heeft [naam coöperatie] op 31 december 2019 uitdrukkelijk aan USS heeft medegedeeld dat zij ‘deze discussie wilde laten rusten.’ Daarbij komt nog dat [naam coöperatie] haar stelling dat zij door het intrekken van de toestemming een groot omzetverlies heeft geleden, niet heeft onderbouwd. Ten slotte is de kantonrechter het met USS eens dat de gevolgen van dit omzetverlies (zelfs indien daarvan sprake zou zijn) voor rekening van [naam coöperatie] moeten blijven. Het is haar eigen keus geweest om haar bedrijfsvoering niet slechts afhankelijk te maken van gehuurde, maar ook van niet-gehuurde ruimtes in het pand.
4.9
[naam coöperatie] heeft ten slotte aangevoerd dat een belangrijke omstandigheid wordt gevormd door het ontbreken van de bereidheid bij USS om in overleg tot een redelijke oplossing te komen. Zij meent dat USS op geen enkele wijze rekening houdt met de gerechtvaardigde belangen van [naam coöperatie] . USS heeft hier tegenover gesteld dat zij in de eerste plaats wenst dat [naam coöperatie] haar betalingsachterstand inlost. Pas daarna is zij bereid met [naam coöperatie] te praten over een vervolg van de huurovereenkomst. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat standpunt van USS vanuit haar perspectief begrijpelijk, en in het algemeen niet onredelijk, met name ook omdat het (zoals USS ook heeft aangevoerd) [naam coöperatie] eerder niet is gelukt om de betalingsregeling voor de achterstand uit 2019 tijdig na te komen. De door [naam coöperatie] gestelde omstandigheid dat USS niet bereid is om met [naam coöperatie] in gesprek is te gaan, doet naar het oordeel van de kantonrechter aan het voorgaande dan ook niet af.
Beoordeling in reconventie
Algemeen
4.1
De vorderingen van [naam coöperatie] , waarvan het spoedeisend karakter niet is weersproken,
strekken tot opschorting dan wel ontheffing van de op haar rustende betalingsverplichtingen uit de huurovereenkomst met ingang van 1 maart 2020. Daarvoor heeft zij verschillende argumenten aangevoerd.
Overmacht?
4.11
[naam coöperatie] doet in de eerste plaats een beroep op overmacht. Zij stelt dat haar onderhuurders hun kantoorruimten, vergader- en eventzalen (op een enkele uitzondering na) per 1 maart 2020 hebben gesloten omdat de veiligheid van de gebruikers onvoldoende gewaarborgd kon worden. Door de maatregelen die de overheid vanaf 12 maart 2020 heeft getroffen is dit alleen maar versterkt. Die buitengewone omstandigheden kwalificeren volgens [naam coöperatie] in de eerste plaats als een vorm van overmacht omdat deze situatie het haar belet om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen: [naam coöperatie] stelt dat zij vanaf 1 maart 2020 een sterk verminderde omzet heeft doordat de huuropbrengst sterk is teruggelopen en er op dit moment in het geheel geen evenementen in het gehuurde plaatsvinden.
4.12
Voor een geslaagd beroep op overmacht is volgens artikel 6:75 BW vereist dat de tekortkoming niet te wijten is aan de schuld van de schuldenaar en ook niet op grond van de wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn risico komt. Om een beroep op overmacht te rechtvaardigen moet de belemmering
de prestatie zelfbetreffen. Van overmacht wordt niet gesproken indien door een later ingetreden verandering van omstandigheden het aanvankelijk bestaande evenwicht tussen de wederzijdse prestaties wordt verbroken.
4.13
In deze zaak, waarin het gaat om het verrichten van huurbetalingen, moet worden vastgesteld dat die prestatie op zichzelf mogelijk is: niets of niemand belet [naam coöperatie] om de huur en servicekosten te betalen. Dat zij evenwel niet aan haar verplichtingen voldoet is (althans in de redenering van [naam coöperatie] ) veroorzaakt door betalingsonmacht.
Betalingsonmacht behoort echter tot de risicosfeer van [naam coöperatie] en kan haar niet ontslaan van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. Het beroep op overmacht slaagt dan ook niet.
Onvoorziene omstandigheden?
4.14
[naam coöperatie] stelt (onweersproken) dat de door de overheid vanaf 12 maart 2020 getroffen Corona-maatregelen tot een substantiële aantasting van het genot van het gehuurde hebben geleid, en leiden. De kantonrechter is het met [naam coöperatie] eens dat dit een gebrek oplevert als bedoeld in artikel 7:204 BW: in de Parlementaire Geschiedenis is namelijk opgemerkt dat hiervan ook sprake is indien een (onvoorziene) overheidsmaatregel het gebruik van de zaak verhindert (vgl. Kamerstukken
II1999/2000, 26089, nr. 6, p. 9) en dat is in deze zaak het geval.
4.15
[naam coöperatie] heeft aangekondigd dat zij vanwege dat gebrek huurprijsvermindering zal vorderen in een nog in te stellen bodemprocedure. Daarop vooruitlopende wil zij dat haar betalingsverplichting wordt opgeschort. [naam coöperatie] onderkent hierbij dat de ROZ-voorwaarden een beroep op huurprijsvermindering uitsluiten (zie artikel 11.6) maar, zo stelt [naam coöperatie] , deze bepaling kan opzij worden gezet omdat sprake is van zodanige onvoorziene omstandigheden dat USS niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een ongewijzigde instandhouding van de huurovereenkomst kan verlangen. [naam coöperatie] stelt in dit verband dat haar omzet als gevolg van de Corona-crisis en de daaruit voortkomende overheidsmaatregelen sterk is verminderd.
4.16
De kantonrechter begrijpt de stellingen van [naam coöperatie] aldus dat zij de huurovereenkomst gewijzigd wil hebben op grond van het bepaalde in artikel 6:248 lid 2 dan wel 6:258 lid 1 BW. De maatstaf die bij beide artikelen moet worden aangelegd is (vertaald naar het onderhavige geval:) of het vasthouden aan de in huurovereenkomst en algemene voorwaarden neergelegde bepalingen omtrent de huurprijs naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat is een strenge maatstaf, die terughoudend moet worden toegepast. Partijen mogen namelijk in beginsel nakoming van de tussen hen gemaakte afspraken verlangen.
4.17
Naar het oordeel van de kantonrechter kunnen de stellingen van [naam coöperatie] deze zware toets niet doorstaan omdat [naam coöperatie] de omstandigheden op grond waarvan zij stelt dat de huurovereenkomst gewijzigd moet worden niet aannemelijk heeft kunnen maken.
[naam coöperatie] heeft gesteld dat haar omzet door de Corona-crisis en -maatregelen ‘sterk is verminderd.’ Desgevraagd is tijdens de mondeling behandeling namens [naam coöperatie] opgemerkt dat hiermee wordt bedoeld dat de omzet minimaal is gehalveerd.
USS heeft die stellingen van [naam coöperatie] echter betwist, terwijl [naam coöperatie] deze niet met enig stuk heeft onderbouwd. De kantonrechter constateert dan ook, dat iedere (cijfermatige) onderbouwing en/of uitleg omtrent het gestelde omzetverlies ontbreekt. Dit betekent niet alleen dat (indien al zou worden aangenomen dat sprake is van een halvering van de omzet) onduidelijk is in hoeverre de Corona-crisis tot een omzetdaling heeft geleid, maar ook dat niet duidelijk is geworden hoe die zich verhoudt tot eventuele, eveneens aan de Corona-crisis te relateren, kostendalingen. Bij gebreke van deze onderbouwing kan de kantonrechter [naam coöperatie] niet in haar standpunt volgen. Het beroep van [naam coöperatie] op artikel 6:248 lid 2 dan wel
6:258 lid 1 BW kan niet slagen.
Conclusie in conventie en reconventie
4.18
Op grond van al hetgeen hiervoor in conventie en reconventie is overwogen zal de kantonrechter de door USS in conventie gevorderde ontruiming toewijzen.
[naam coöperatie] heeft gemotiveerd (en onweersproken) gesteld dat een ontruiming (inclusief die van onderhuurders) door alle beperkende Corona-maatregelen voor haar problematischer zal zijn dan een ontruiming onder ‘normale’ omstandigheden. De kantonrechter zal, gelet op de specifiek in deze zaak aangevoerde omstandigheden, de termijn waarbinnen ontruimd moet worden op 30 dagen stellen in plaats van 14 dagen zoals gevorderd. Anders dan [naam coöperatie] acht de kantonrechter de door USS gevorderde dwangsom van € 2.500,- per dag niet onredelijk, met dien verstande dat het maximum wordt gesteld op € 25.000,-.
4.19
De door USS gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm zal worden afgewezen. Op grond van de artikelen
556 lid 1 en 557 in samenhang met artikel 444 Rv is de deurwaarder immers zonder rechterlijke tussenkomst bevoegd de hulp van de sterke arm van politie in te roepen.
4.2
Alle vorderingen van [naam coöperatie] worden afgewezen.
4.21
[naam coöperatie] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in conventie en reconventie veroordeeld in de proceskosten, zoals begroot in het dictum van dit vonnis, de wettelijke rente zal worden toegewezen als eveneens hierna vermeld. De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden begroot.
Beslissing
In conventie en reconventie:
De kantonrechter
1. veroordeelt [naam coöperatie] het gehuurde uiterlijk binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en vrij van gebruik aan USS op te leveren, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag dat [naam coöperatie] hieraan niet voldoet, met een maximum van € 25.000,-;
2 veroordeelt [naam coöperatie] in de kosten van de procedure in conventie en reconventie, tot hiertoe aan de zijde van USS vastgesteld op € 827,38, waaronder begrepen een bedrag van € 720,00, als het aan de gemachtigde van USS toekomende salaris, onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis moet zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
3 veroordeelt [naam coöperatie] tot betaling van € 100,00 aan nasalaris, voor zover USS daadwerkelijk nakosten zal maken, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der voldoening, en voorts, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening.
4 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5 wijst af het door partijen meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Lensink, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 juni 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.