ECLI:NL:RBDHA:2020:5657

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5741
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan gastouder wegens overtreding van de Wet kinderopvang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een gastouder, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres kreeg op 28 januari 2019 een bestuurlijke boete opgelegd van € 300,- wegens overtreding van de Wet kinderopvang (Wko). De overtreding betrof het niet inschrijven van een meerderjarige huisgenoot in het Personenregister Kinderopvang (PRK). Eiseres had haar dochter, die op 28 november 2018 niet ingeschreven stond, niet tijdig geregistreerd, wat in strijd is met de Wko. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de boete, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder.

De mondelinge behandeling vond plaats op 8 juni 2020, waarbij eiseres en de gemachtigden van verweerder via een Skypeverbinding gehoord werden vanwege de coronamaatregelen. Eiseres betoogde dat zij niet op de hoogte was van de nieuwe regelgeving die op 1 maart 2018 in werking trad, en dat het de verantwoordelijkheid van de gemeente was om haar hierover te informeren. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres, als exploitant van een gastouderopvang, zelf verantwoordelijk was om op de hoogte te zijn van de geldende regelgeving. De rechtbank concludeerde dat de boete terecht was opgelegd, aangezien eiseres niet voldeed aan de inschrijvingsplicht.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan, maar zal later alsnog gepubliceerd worden. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5741

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: mr. P.A. Taal en mr. S. van Atten).

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een bestuurlijke boete opgelegd aan eiseres wegens overtreding van de Wet kinderopvang (Wko).
Bij besluit van 26 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling heeft op 8 juni 2020 plaatsgevonden. Eiseres en de gemachtigden van verweerder zijn vanwege het coronavirus gehoord via een Skypeverbinding en via de telefoon.

Overwegingen

1. Eiseres exploiteert een gastouderopvangvoorziening. De voorziening staat sinds 29 september 2010 geregistreerd en wordt vanaf 28 juli 2010 bemiddeld door [gastouderbureau] . Eiseres staat zelf als gastouder sinds 21 maart 2018 ingeschreven en gekoppeld in het Personenregister Kinderopvang (hierna: PRK). Uit het boeterapport van 17 januari 2019 blijkt dat uit onderzoek van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en na raadpleging van het PRK door de adviseur Kwaliteit kinderopvang van de gemeente Den Haag is gebleken dat een volwassen huisgenoot van eiseres, haar dochter genaamd [A] , op 28 november 2018 niet stond ingeschreven in het PRK. Dit is een overtreding van de Wko.
Vervolgens is een handhavingstraject gestart. Verweerder heeft eiseres bij brief van 5 december 2018 een aanwijzing opgelegd, inhoudende dat [A] moet worden ingeschreven in het PRK. In deze brief staat vermeld dat eiseres over het voornemen tot boeteoplegging een afzonderlijke brief ontvangt. Bij brief van 17 januari 2019 heeft verweerder eiseres medegedeeld voornemens te zijn een boete op te leggen. Eiseres heeft de aanwijzing opgevolgd. Bij brief van 28 januari 2019 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat de aanwijzing niet is opgelegd en dat de overtreding is beëindigd. In deze brief staat vermeld dat eiseres een afzonderlijke brief ontvangt met het definitieve besluit een boete op te leggen.
2 Bij besluit van 28 januari 2019 heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van
€ 300,- wegens overtreding van de bepalingen van de Wko. Bij het bestreden besluit is de boete gehandhaafd.
3 Eiseres betoogt dat de nieuwe regeling over inschrijving van meerderjarige huisgenoten in de PRK die op 1 maart 2018 is ingegaan, niet bij haar bekend was en ook niet aan haar kenbaar is gemaakt. Op de eerste aanzegging van de gemeente heeft zij de overtreding alsnog ongedaan gemaakt. Zij vindt het niet terecht dat de gemeente van haar verwacht dat zij zelf nieuwe regelgeving in de gaten houdt en stelt zich op het standpunt dat het tot de taak van de gemeente behoort om tijdig voorlichting te geven. In dat verband acht zij het opvallend dat de gemeente naar eigen zeggen een jaar later een zogenoemde ‘servicebrief’ aan gastouders verstuurt waarin de regeling, die een jaar eerder is ingegaan, alsnog bekend wordt gemaakt. Eiseres handhaaft haar bezwaar tegen de opgelegde boete en verzoekt de rechtbank de boete teniet te doen.
4 Voor een overzicht van de regelgeving verwijst de rechtbank naar het overzicht in het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde advies van de Adviescommissie bezwaarschriften.
5 De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat eiseres niet heeft voldaan aan de met ingang van 1 maart 2018 geldende verplichting om meerderjarige huisgenoten van gastoudergezinnen in te schrijven in het PRK. Eiseres betwist ook niet dat zij in overtreding was en heeft alsnog aan de inschrijvingsplicht voldaan. Gelet op het feit dat de overtreding vast staat, was verweerder bevoegd om een boete aan eiseres op te leggen. Het geschil in deze zaak draait uitsluitend om de vraag of verweerder eiseres had moeten informeren over de gewijzigde regelgeving. Het betoog van eiseres dat verweerder daartoe verplicht was en dat van haar niet kan worden verlangd dat zij alle regelingen op het gebied van gastoudervoorzieningen bijhoudt, slaagt niet. Verweerder heeft terecht gesteld dat van een bedrijf, hoe klein ook, dat zich bezighoudt met kinderopvang mag worden verwacht dat het op de hoogte is van bestaande regelgeving en zich op nieuwe regelgeving voorbereidt. Daarnaast heeft verweerder terecht geconstateerd dat het feit dat de nieuwe regelgeving eiseres niet geheel en al onbekend was, blijkt uit de omstandigheid dat zij zich zelf op 21 maart 2018, derhalve kort na inwerkingtreding van de nieuwe regelgeving, in het PRK heeft ingeschreven. Dat verweerder bij wijze van serviceverlening, een jaar na ingang van de nieuwe regelgeving, een brief aan gastouders heeft verzonden om hen alsnog te attenderen op de gewijzigde regelgeving betekent niet dat verweerder hiertoe ook verplicht was en, door dit een jaar eerder na te laten, onjuist heeft gehandeld. Zoals hiervoor overwogen behoort het tot de verantwoordelijkheid van eiseres zich op de hoogte te stellen van de regels die gelden voor haar gastouderopvang. Door dit na te laten heeft zij het risico genomen dat verweerder een boete zou opleggen. Hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht kan niet tot een ander oordeel leiden.
De rechtbank heeft tenslotte geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de boete niet had mogen opgelegd omdat deze onevenredig is.
5 Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 juni 2020 door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Meide, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.