ECLI:NL:RBDHA:2020:5555

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
NL20.8042
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Syrische vrouw, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 11 juni 2020 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat de leefomstandigheden in Kroatië onacceptabel zijn en dat zij daar een risico loopt op schending van haar mensenrechten.

De rechtbank heeft overwogen dat de verweerder zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag baseren, wat inhoudt dat ervan uitgegaan kan worden dat de autoriteiten van Kroatië zich aan hun internationale verplichtingen houden. Eiseres heeft echter niet overtuigend aangetoond dat de asielprocedure in Kroatië zodanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan Kroatië een risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft vastgesteld dat Kroatië het terugnameverzoek heeft aanvaard en dat er geen obstakels zijn voor de toegang tot de asielprocedure voor Dublin-terugkeerders.

Eiseres heeft ook aangevoerd dat verweerder de aanvraag op grond van humanitaire omstandigheden aan zich had moeten trekken, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet voldoende bewijs had geleverd van haar claims over haar persoonlijke situatie en de identiteit van haar echtgenoot. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen, is bevestigd. De uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.8042

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
mede namens haar minderjarige zoon:
[zoon]
V-nummer: [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamawandi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiseres is geboren op 22 mei 1998, haar zoon op [geboortedatum 2] . Beiden zijn van Syrische nationaliteit.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiseres bestrijdt dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielaanvraag. Verweerder heeft het terugnameverzoek van 29 januari 2020 gebaseerd op artikel 18, eerste lid onder d, van de Dublinverordening. De Eurodac-resultaten waren reeds op 19 december 2019 bekend. Aangezien Kroatië niet binnen twee weken heeft gereageerd, maar pas op 11 februari 2020 het terugnameverzoek heeft geaccepteerd, is de termijn verlopen en dient het asielverzoek van eiseres in Nederland in behandeling te worden genomen.
3.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder op 29 januari 2020, binnen de termijn van twee maanden na de Eurodac-treffer een terugnameverzoek heeft gericht aan Kroatië. Dat is conform artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening. Daarmee is de verantwoordelijkheid voor de behandeling dus niet overgegaan op de Nederlandse autoriteiten [1] . Verder heeft Kroatië op 11 februari 2020, binnen de termijn twee weken na ontvangst van het terugnameverzoek [2] , het terugnameverzoek aanvaard en daarmee zijn verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek van eiseres bevestigd. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiseres voert aan dat verweerder de behandeling van haar asielaanvraag onverplicht aan zich moet trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Zij stelt dat de leefomstandigheden in de Kroatische opvangcentra zeer slecht zijn waardoor zij zal belanden in een situatie die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Zij dient als alleenstaande, jonge vrouw met een zeer jong kind als kwetsbaar persoon te worden aangemerkt. In Kroatië werd zij lastiggevallen en aangerand door Arabische mannen en zij had geen toegang tot medische hulp. Zowel eiseres als haar kind hadden schurft, waarvoor zij geen behandeling kregen. Haar telefoon met foto’s van de slechte opvangvoorzieningen is door de Kroatische politie vernield. Uit de rapportages die zij in de zienswijze heeft overgelegd blijkt dat haar persoonlijk relaas overeenkomt met hetgeen deze rapporten vermelden. Eiseres meent dat verweerder niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ter onderbouwing heeft zij een uitspraak overgelegd van een Bundesverwaltungsgericht Zwitserland van 12 juli 2019, E-3078/2019, waarin is geoordeeld dat de Zwitserse staatssecretaris bij de beoordeling van de asielaanvraag de systematische tekortkomingen in Kroatië en de huidige gezondheidssituatie van de vreemdeling onvoldoende zijn meegewogen, evenals het risico op kettingrefoulement.
4.1
Eiseres heeft in de zienswijze een brief van Vluchtelingenwerk van 14 februari 2020 overgelegd, die zich baseert op de volgende bronnen:
- Country Report: Croatia Update 2017 en 2018 van AIDA [3] ;
- Country Report on Human Rights Practices 2018 van 13 maart 2019 van USDoS [4] ;
  • Artikel ‘Bosnia to start tracking migrant injuries after alleged beatings by Croatian police’ van European Country of Origin Information Network van 8 augustus 2019;
  • Artikel “The systematic infringement of human rights on the Balkan migrant route” van Oštro van 1 augustus 2019;
  • Artikel “Nobody hears you: Migrants, refugees beaten on Balkan border” van 13 juni 2019;
  • Rapportage van Schweizer Radio und Fernsehen (SRF) van 15 mei 2019;
  • Rapportage van Médecins du Monde Belgique ”Office for Croatia, nearing a point of no Return? Mental health of asylum seekers in Croatia” van februari 2019;
  • Rapport Human Right Watch: World Report 2019 – Croatia van 17 januari 2019;
  • Artikel “Refugees crossing from Bosnia ‘beaten and robbed by Croatian police’ van The Guardian van 15 augustus 2018;
  • Rapport Amnesty International Report 2017/18 – The state of the world’s Human Rights – Croatia van 22 februari 2018;
  • Artikel ‘Families illegally and violently pushed back, daily, from the Croatian border’, No Name Kichen ongedateerd;
  • Artikel “Videos prove Croatia forcibly expelling migrants watchdog says” van Balkan Insight van 16 december 2018;
  • Artikel “They didn’t give a damn: first footage of Croatian police brutality’ van The Guardian van 14 november 2018;
  • Rapporten van Freedom House 2018 en 2019.
4.2
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van het interstatelijke vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel ervan uitgaan dat de autoriteiten van Kroatië zich houden aan hun internationale verplichtingen. Bij (dreigende) schending daarvan geldt het uitgangspunt dat daarover geklaagd kan worden bij de (hogere) Kroatische autoriteiten. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiseres aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Kroatië dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan Kroatië een risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.3
De rechtbank is van oordeel dat eiseres hierin niet is geslaagd. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat uit deze informatie blijkt dat sprake is van een zorgelijke situatie voor asielzoekers die zich aan de grens in Kroatië bevinden en te maken krijgen met zogenaamde ‘push backs’, blijkt uit deze informatie niet dat vreemdelingen die in het kader van de Dublinverordening worden overgedragen aan Kroatië in dezelfde situatie terecht komen. Verweerder heeft in het bestreden besluit gewezen op het rapport van AIDA van 20 maart 2019, dat ook door eiser is ingebracht, paragraaf 2.7, waaruit volgt dat er voor Dublin-terugkeerders geen obstakels bestaan met betrekking tot toegang tot de asielprocedure. Tevens blijkt uit het rapport niet dat sprake is van systematische tekortkomingen in de asielprocedure (p. 29 e.v.) of opvangvoorzieningen (p.67 e.v.). Met het claimakkoord hebben de Kroatische autoriteiten gegarandeerd dat zij het asielverzoek van eiseres inhoudelijk zullen behandelen. Daarmee hebben zij zich ook gebonden aan de voorwaarden die gelden met betrekking tot onder meer medische zorg en opvang. De Opvangrichtlijn, Kwalificatierichtlijn en Procedurerichtlijn gelden immers ook ten aanzien van de asielprocedure in Kroatië. Voor zover uit de stukken blijkt dat er in Kroatië geweld wordt gebruikt tegen asielzoekers en dat sprake is van discriminatie, maakt dit niet dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen. De rechtbank overweegt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres zich bij voorkomende problemen dient te wenden tot de Kroatische autoriteiten. Verweerder heeft zich, gelet op het voorgaande, niet gehouden hoeven achten aan de uitspraak van het Zwitserse Bundesverwaltungsgericht van 12 juli 2019. Verweerder heeft zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Kroatië de verplichtingen zoals vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag en het EVRM niet zal schenden. De beroepsgrond slaagt niet.
4.4
De rechtbank is voorts van oordeel dat eiseres met deze rapporten ook niet heeft onderbouwd dat de drempel die volgt uit het arrest Jawo [5] behaald wordt. Ook uit het persoonlijk relaas van eiseres volgt niet dat zij volledig afhankelijk is van overheidssteun en buiten haar wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die haar niet in staat stelt om te voorzien in haar meest elementaire behoeften en negatieve gevolgen zou hebben voor haar fysieke of mentale gezondheid, of haar in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid. De ontberingen tijdens haar reis en schermutselingen met de grenspolitie zullen haar nu niet ten deel vallen omdat Kroatië middels het claimakkoord heeft gegarandeerd het asielverzoek van eiseres in behandeling te nemen, in overeenstemming met internationale verplichtingen. Verweerder heeft zich daarom, uitgaande van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, terecht op het standpunt gesteld dat eiseres zich bij eventuele problemen in Kroatië, zoals voor bescherming tegen intimidaties en aanrandingen, dan wel een eventueel gebrek aan noodzakelijke medische hulp, kan wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten van Kroatië dan wel geëigende instanties. Niet is gebleken dat de (hogere) autoriteiten van Kroatië haar niet zouden kunnen of willen helpen. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiseres voert aan dat verweerder de aanvraag op grond van artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken op grond van humanitaire omstandigheden. Eiseres is door haar echtgenoot in de steek gelaten en hij heeft haar zoon niet erkend. Hierdoor is zij verstoten door haar familie. Eiseres meent dat haar echtgenoot in Nederland verblijft en wil met een DNA-test de afkomst van haar kind vaststellen, zodat zij zich met haar familie (in Duitsland) kan verzoenen. Gelet op het belang van het kind had verweerder meer onderzoek moeten en kunnen doen.
5.1
Verweerder stelt in het bestreden besluit dat eiseres geen documenten heeft overgelegd van haar (gestelde) echtgenoot en dat zijn identiteit niet vast staat. Verder is er in de systemen van verweerder geen vreemdeling bekend met de door eiseres opgegeven identiteitsgegevens. Eiseres heeft niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij (nog) gehuwd is met een persoon die in Nederland verblijft of dat deze persoon de vader van haar kind is en er toepassing zou moeten worden gegeven aan artikel 9, 10 of 11 van de Dublinverordening. Verweerder ziet in het gestelde huwelijk of vaderschap geen aanleiding om de aanvraag van eiseres alsnog in behandeling te nemen.
5.2
Hoewel begrijpelijk is dat eiseres haar naam wil zuiveren heeft verweerder hierin geen aanleiding hoeven zien de asielaanvraag van eiseres in Nederland in behandeling te nemen. Eiseres heeft immers daarbij niet onderbouwd dat zij gehuwd is en dat haar gestelde echtgenoot en vader van haar kind zich in Nederland bevindt. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
De uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie artikel 23, derde lid, van de Dublinverordening
2.Zie artikel 25, eerste lid, van de Dublinverordening
3.AIDA: Asylum Information Database
4.USDoS: US Department of State
5.Het arrest Jawo tegen Duitsland: Arrest van 19 maart 2019 van het Hof van Justitie van de Europese Unie, zie: ECLI:EU:C:2019:218