In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag was eerder door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiseres had beroep ingesteld tegen deze afwijzing, en de rechtbank had eerder op 21 december 2018 het beroep gegrond verklaard. Na een nieuwe afwijzing op 11 december 2019, heeft eiseres opnieuw beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 3 januari 2020, waar eiseres en haar ouders aanwezig waren, heeft de rechtbank verweerder de gelegenheid gegeven om binnen twaalf weken het geconstateerde gebrek in het besluit te herstellen. Dit gebrek hield in dat verweerder onvoldoende zorgvuldig had gehandeld door eiseres niet aanvullend te horen over haar asielmotieven. De rechtbank heeft geoordeeld dat het besluit niet tijdig is hersteld, wat heeft geleid tot de gegrondverklaring van het beroep.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Verweerder is opgedragen om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank heeft opgemerkt dat de termijn pas begint nadat de termijn voor hoger beroep ongebruikt is verstreken. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.575,-. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier.