ECLI:NL:RBDHA:2020:5521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
19 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2696
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening WIA-uitkering wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster die een WIA-uitkering had aangevraagd. De verzoekster had eerder een uitkering geweigerd gekregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en had hiertegen bezwaar gemaakt. In haar verzoek om voorlopige voorziening voerde zij aan dat er sprake was van een spoedeisend belang vanwege haar financiële noodsituatie en de impact daarvan op haar psychische gezondheid. De rechtbank overwoog dat bij financiële geschillen niet snel sprake is van spoedeisend belang, tenzij er een onomkeerbare situatie dreigt. De verzoekster had haar huurwoning moeten verlaten en verbleef tijdelijk bij een vriendin, maar de rechtbank oordeelde dat de medische noodzaak voor een stabiele thuissituatie niet voldoende was om spoedeisend belang aan te nemen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende spoedeisend belang was en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2696
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juni 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M. Bathoorn),
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; afdeling bezwaar en beroep, verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2019 heeft verweerder met ingang van 28 oktober 2019 verzoekster een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 3 juni 2020. Verzoekster en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Spoedeisend belang
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Ten tijde van het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening voerde verzoekster in het kader van het spoedeisend belang twee gronden aan, te weten haar financiële noodsituatie en het gedwongen staken van de behandeling van haar psychische problemen in verband met huisvestingsproblematiek. Als gevolg van de afwijzing van de WIA-uitkering is het inkomen van verzoekster na de beëindiging van de Ziektewetuitkering op 27 oktober 2019 gedaald van € 1.500,- naar
€ 816,68 netto per maand. Omdat verzoekster haar huur niet meer kon betalen, diende zij uiterlijk 15 april 2020 haar huurwoning te verlaten. Deze huurwoning vormde echter een stabiele en veilige thuissituatie, die verzoekster nodig had in verband met de behandeling van haar psychische problemen. Verweerder betwist dat sprake is van spoedeisend belang en voert hiertoe aan dat verzoekster sinds december 2019 een bijstandsuitkering geniet, waarmee zij in beginsel in haar levensonderhoud moet kunnen voorzien.
4. Ter zitting is gebleken dat verzoekster de huurwoning heeft verlaten en sindsdien bij een vriendin verblijft. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verzoekster ter zitting bevestigd dat de financiële situatie van verzoekster niet meer ten grondslag ligt aan het spoedeisend belang, omdat zij geen vaste lasten meer heeft. De medische grondslag voor het spoedeisend belang is volgens verzoekster echter onverkort van toepassing. De gemachtigde van verzoekster heeft ter zitting toegelicht dat verzoekster de behandeling voor haar mentale problematiek heeft moeten staken. Nu verzoekster slechts een bijstandsuitkering ontvangt en geen eigen woning heeft, kan zij niet zorgdragen voor de stabiele, veilige thuissituatie die vereist is om haar behandeling voort te zetten. Indien het al mogelijk zou zijn om de woning van haar vriendin tot een dergelijke veilige plek te maken, is de afstand tussen de woning van haar vriendin en de behandellocatie te groot om de behandeling weer op te starten. Het feit dat de bezwaarprocedure van verzoekster inzake de WIA-uitkering in verband met de corona-maatregelen veel tijd in beslag neemt, brengt mee dat de huidige situatie langer zal voortduren dan wenselijk is met het oog op de gewenste behandeling. Verzoekster legt daarom ook de lange duur van de periode waarin zij geen duidelijkheid omtrent haar WIA-uitkering krijgt ten grondslag aan het spoedeisend belang.
5. De rechtbank heeft begrip voor de moeilijke situatie waarin verzoekster verkeert en haar wens om de behandeling voort te zetten. De wens om de behandeling op korte termijn weer aan te laten vangen vormt naar het oordeel van de rechtbank echter niet voldoende grond om spoedeisend belang aan te nemen. Dat er sprake is van een situatie waarin medisch gezien een onomkeerbare situatie dreigt is niet gebleken. Ten aanzien van de duur van de bezwaarprocedure en de daarmee samenhangend onduidelijkheid over het recht op een WIA-uitkering overweegt de rechtbank, dat dat op zichzelf niet voldoende is om spoedeisend belang aan te nemen. Daarbij komt dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat het op korte termijn mogelijk zal zijn om een verzekeringsarts onderzoek te laten verrichten en dat verzoekster verweerder zo nodig in gebreke kan stellen.
6. De conclusie is dat er onvoldoende spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom afwijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 10 juni 2020 door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is vanwege de maatregelen rond het coronavirus op de uitspraakdatum niet in het openbaar uitgesproken. Dit zal op een later moment alsnog gebeuren. De uitspraak wordt zo spoedig mogelijk gepubliceerd op
www.rechtspraak.nl
griffier voorzieningenrechter
De griffier is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.