ECLI:NL:RBDHA:2020:5519

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
19 juni 2020
Zaaknummer
7632009 RK EXPL 19-6908
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van arbeidsomvang en loonsancties bij re-integratie van werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de vordering van een werknemer tegen haar werkgever, Collins Foods Netherlands Limited (KFC), met betrekking tot de wijziging van haar arbeidsomvang en de betaling van achterstallig loon. De werknemer, die sinds 2009 in dienst was bij KFC, heeft verschillende arbeidsovereenkomsten gehad, waaronder een min-max contract. De werknemer is sinds 2016 arbeidsongeschikt en heeft aanspraak gemaakt op nabetaling van loon over de periode van 1 januari 2013 tot 24 maart 2019. KFC heeft verweer gevoerd en betwist dat de werknemer recht heeft op de gevorderde bedragen, onder andere door te stellen dat de vordering verjaard zou zijn en dat de werknemer niet voldoende heeft meegewerkt aan haar re-integratie.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer recht heeft op een wijziging van haar minimumuren vanaf 1 september 2014 naar 12 uur per week, en dat KFC achterstallig loon verschuldigd is. De rechter heeft de vordering van de werknemer gedeeltelijk toegewezen, waarbij de werknemer recht heeft op nabetaling van loon, vakantiegeld en vakantiedagen, te berekenen op basis van de gewijzigde arbeidsomvang. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat KFC terecht een loonsanctie heeft toegepast in de periode van 7 juli 2017 tot 14 december 2018, maar dat de werknemer recht heeft op doorbetaling van loon na haar ongeval op 14 december 2018. De rechter heeft KFC veroordeeld tot het verstrekken van deugdelijke salarisspecificaties en heeft de proceskosten verdeeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB/c
Rolnr.: 7632009 RL EXP 19-6908
30 juni 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: werknemer,
gemachtigde: mevr. mr. I. Atar (Arslan & Ersoy Advocaten),
tegen
de vennootschap naar vreemd recht
Collins Foods Netherlands Limited,
statutair gevestigd te Londen (VK) en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: KFC,
gemachtigde: mr. M. Pieroelie (Vestius Advocaten).

1.Het procesverloop

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 14 maart 2019 met 24 producties (nrs. 1 tot en met 24);
  • de conclusie van antwoord van 21 mei 2019 met 20 producties (nrs. 1 tot en met 20);
  • de akte wijziging petitum en (nadere producties) van 19 september 2019 met elf aanvullende producties (nrs. 25 tot en met 35);
  • de antwoordakte aan de zijde van KFC van 22 oktober 2019 met een aanvullende productie (nr. 21);
  • de brief van de gemachtigde van werknemer van 25 februari 2020 met een aanvullende productie (nr. 36);
  • de akte aan de zijde van KFC van 7 april 2020 met twee aanvullende producties (nrs. 22 en 23);
  • de antwoordakte tevens houdende eiswijziging aan de zijde van werknemer van 12 mei 2020 met twee aanvullende producties (nrs. 37 en 38);
  • de akte aan de zijde van KFC van 2 juni 2020.
1.2
Op 3 maart 2020 heeft de comparitie van partijen in deze zaak plaatsgevonden. Daarbij is werknemer samen met haar gemachtigde verschenen en is namens KFC de heer [betrokkene] verschenen alsmede de gemachtigde van KFC. Tijdens de comparitie van partijen heeft de gemachtigde van werknemer pleitaantekeningen overgelegd. Van hetgeen tijdens de comparitie van partijen is besproken heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Een schikking is niet bereikt.
1.3
Uiteindelijk is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Op 3 juni 2009 is werknemer in dienst getreden bij Yum! Restaurants (Netherlands) Limited, een rechtsvoorganger van KFC op basis van een min-max arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in de functie van medewerker fastfood voor minimaal 4 en maximaal 38 uur per week.
2.2
Per 3 juni 2014 is tussen werknemer en KFC een min-max arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand gekomen voor minimaal 4 en maximaal 38 uur per week
2.3
Sinds 19 juni 2016 is werknemer arbeidsongeschikt.
2.4
In oktober 2017 heeft KFC in het kader van een activa-passiva transactie het KFC-restaurant, waar werknemer werkzaam is/was overgenomen van KFC Netherlands B.V. Werknemer is toen van rechtswege in dienst gekomen van KFC met behoud van al haar rechten en plichten.
2.5
Tussen begin december 2016 en 24 maart 2017 had werknemer zwangerschapsverlof.
2.6
Op 2 december 2018 is werknemer betrokken geweest bij een ongeval.
2.7
Het tweede ziektejaar en de einde wachttijd WIA eindigde op 24 maart 2019.

3.De vordering

3.1
Werknemer vordert, na verschillende wijzigingen van eis, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
primair(i) voor recht te verklaren dat de arbeidsomvang van werknemer,
dan wel de minimumuren van werknemervanaf 1 oktober 2013 tot en met 30 juni 2014 wordt gewijzigd in 18 uur per week, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum of arbeidsomvang; (ii) voor recht te verklaren dat de arbeidsomvang van werknemer,
dan wel de minimumuren van werknemervanaf 1 maart 2015 wordt gewijzigd in 31 uur per week, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum of arbeidsomvang; (iii) KFC te veroordelen tot betaling van het (achterstallige) salaris, vakantiegeld en vakantietoeslag aan werknemer berekend conform ad i en ii van dit petitum;
subsidiair(iv) KFC te veroordelen tot betaling van het (achterstallige) salaris, vakantiegeld en vakantietoeslag gebaseerd op haar contracturen van minimaal vier uur per week;
primair en subsidiair(v) KFC te veroordelen tot betaling van wettelijke verhoging, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten aan werknemer; (vi) KFC te veroordelen tot het verstrekken van deugdelijke salarisspecificaties onder bepaling van een dwangsom van € 500,- per dag dat KFC in gebreke blijft, met een maximum van € 20.000,-; (vii) althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, maatregel of dwangsom; (viii) KFC te veroordelen in de (proces)kosten van deze procedure, waaronder het door werknemer te betalen griffierecht, de nakosten, aan de zijde van werknemer bepaald op € 157,- voor (na)salaris advocaat, te vermeerderen, voor het geval betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met € 82,- voor (na)salaris advocaat en de wettelijk gemaakte kosten voor het doen uitbrengen van een exploot van betekening.
3.2
Ten opzichte van de dagvaarding heeft werknemer haar petitum verschillende malen gewijzigd. De laatste keer gebeurde dat bij haar (laatste) akte van 12 mei 2020. Omdat KFC nog op die akte heeft kunnen reageren, maar geen bezwaar heeft gemaakt tegen de wijziging van de eis in een dergelijk laat stadium van de procedure, zal de kantonrechter zijn beoordeling en beslissing baseren op basis van de hierboven uitgeschreven vordering.
3.3
Aan haar vordering legt werknemer ten grondslag dat zij recht heeft op achterstallig loon over de periode vanaf 1 januari 2013. Het totaalbedrag van haar vordering is een combinatie van (a) een grotere gemiddelde arbeidsomvang dan het minimum aantal overeengekomen contracturen van 4 uur per week en (b) de stelling van werknemer dat KFC ten onrechte haar een of meerdere loonsancties heeft opgelegd in verband met het niet meewerken aan re-integratie.

4.Het verweer

4.1
KFC voert verweer tegen de vordering van werknemer. Kort gezegd zegt KFC dat de vordering tot aanpassing van het aantal contracturen van werknemer in ieder geval is verjaard voor de periode voor 1 september 2014 en overigens bestrijdt KFC dat de (gemiddelde) arbeidsomvang van werknemer meer was dan 4 uur per week. Tenslotte volhardt KFC er in dat de loonsancties terecht zijn toegepast. Hierna zal het verweer van KFC, voor zover relevant, nader aan de orde komen.

5.De beoordeling

5.1
In deze procedure gaat het in feite over twee afzonderlijke kwesties, waaruit de totale (loon)vordering van werknemer is opgebouwd, namelijk (a) de vraag of voor de berekening van de loonvordering over de gehele relevante periode moet worden uitgegaan van het overeengekomen minimum aantal contracturen van 4 uur per week, dan wel dat uitgegaan moet worden van een hoger aantal uren dan dat en (b) of KFC terecht of onterecht een of meerder loonsancties heeft toegepast. De kantonrechter zal deze vraagstukken in deze volgorde behandelen. Eerst zal dus beoordeeld worden welk aantal contracturen gehanteerd moet worden om de totale loonvordering te kunnen berekenen en daarna of werknemer nog recht heeft op (na)betaling van loon en, zo ja, over welke periode(s). Vervolgens zullen de nevenvorderingen (wettelijke verhoging, wettelijke rente) aan de orde komen.
De (gemiddelde) arbeidsomvang
5.2
Eerst bij de wijziging van eis bij haar akte van 19 september 2019 heeft werknemer de gemiddelde arbeidsomvang vanaf 1 januari 2013 tot (aan te nemen valt) einde dienstverband tot onderdeel van deze procedure gemaakt, zoals KFC ook in haar akte van 22 oktober 2019 (punt 3) opmerkt. Ook overigens is niet gebleken dat werknemer reeds daarvoor een aanspraak heeft gemaakt op een grotere (gemiddelde) arbeidsomvang van 4 uur per week, zodat de kantonrechter, wat er ook zij van de verder beoordeling, het beroep van KFC dat enige vordering van voor 1 september 2014 ter zake verjaard is.
5.3
In punt 7 van haar akte van 22 oktober 2019 heeft KFC een overzicht gegeven van de uren die werknemer in de periode januari 2014 tot en met augustus 2016 volgens haar gegevens daadwerkelijk heeft gewerkt. Tegen de gegevens in dat overzicht voert werknemer geen wezenlijk verweer, althans zij laat na aan de hand van een andere (onderbouwde) opstelling aan te geven dat van andere daadwerkelijk gewerkte uren moet worden uitgegaan. Daarom zal de kantonrechter het overzicht van KFC als uitgangspunt nemen bij de beoordeling van de arbeidsomvang van werknemer.
5.4
Naar het oordeel van de kantonrechter wordt zoveel mogelijk recht gedaan aan het in artikel 7:610b BW neergelegde uitgangspunt voor het rechtsvermoeden van de arbeidsomvang door de gemiddelde arbeidsomvang te berekenen over een zo lang mogelijke referteperiode. Uit het overzicht van KFC blijkt dat de gemiddelde arbeidsomvang in 2014 13 uur per week bedroeg, in 2015 22 uur per week en in 2016 (tot het moment dat werknemer wegens ziekte uitviel) 13 uur per week. Een (gewogen) gemiddelde over de gehele periode komt daarmee uit op (afgrond) 17 uur per week.
5.5
Met KFC is de kantonrechter van oordeel dat in het geval van een min/max contract een arbeidsomvang die structureel boven het minimum aantal werkuren ligt voor de bepaling van de (minimum) arbeidsomvang niet gekeken moet worden naar het daadwerkelijk aantal gewerkte uren, maar dat dat moet leiden tot een aanpassing van de bandbreedte van het contract (zie ook: ECLI:NL:GHDHA:2013:3943). Gelet op het daadwerkelijk aantal gemiddelde gewerkte uren over de vrij lange periode van bijna 2,5 jaar van 17 uur per week, acht de kantonrechter een aanpassing van het minimum aantal contracturen tot 12 uur passend. Hiermee wordt ook recht gedaan aan het door KFC gestelde en niet door werknemer bestreden argument dat werknemer steeds ook de behoefte had zo flexibel mogelijk te worden ingezet.
5.6
Uit het voorgaande vloeit voort dat voor zover uit hetgeen hierna aan de orde zal komen dat er sprake is van achterstallig loon, dat achterstallig loon dient te worden (her)berekend op basis van een minimum arbeidsomvang van 12 uur per week, toe te passen vanaf 1 september 2014. In zoverre zal ook de gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen.
Is sprake van achterstallig loon?
5.7
Voor de beoordeling of (nog) sprake is van een loonbetalingsverplichting van KFC zal de kantonrechter dezelfde periodes hanteren, als waarvan partijen uitgaan, met dien verstande dat de kantonrechter nog een splitsing zal aanbrengen in periode 3, namelijk als volgt:
1 januari 2013 tot 19 juni 2016: in deze periode was werknemer (actief) werkzaam bij KFC;
19 juni 2016 tot 7 juli 2017: in deze periode was werknemer achtereenvolgens arbeidsongeschikt in de aanloop naar haar zwangerschapsverlof (19 juni 2016 – 1 december 2016), was werknemer met zwangerschapsverlof (1 december 2016 – 24 maart 2017) en was werknemer in aansluiting op haar zwangerschapsverlof arbeidsongeschikt, zonder dat sprake was van (al dan niet) schending van re-integratieverplichtingen;
3. a. 7 juli 2017 tot 14 december 2018: in deze periode heeft KFC ten aanzien van werknemer een loonsanctie toegepast in verband met schending van haar re-integratieverplichtingen;
b. 14 december 2018 tot 24 maart 2019: in deze periode was werknemer arbeidsongeschikt als gevolg van een ongeval.
Periode 1: 1 januari 2013 – 19 juni 2016
5.8
In deze periode heeft werknemer voor KFC gewerkt, zonder dat sprake was van arbeidsongeschiktheid, althans dat staat niet ter discussie. Dat betekent dat werknemer over deze periode recht heeft op betaling van loon voor tenminste het minimum aantal contracturen van 4 uur per week (voor 1 september 2014) respectievelijk 12 uur per week (vanaf 1 september 2014), voor zover het loon niet reeds door KFC is betaald.
5.9
Uit het procesdossier blijkt dat werknemer in ieder geval op 25 mei 2018 (e-mail van gemachtigde aan KFC, productie 21 bij dagvaarding) aanspraak heeft gemaakt op nabetaling van het loon, waarover zij vanaf 1 januari 2013 nog recht meent te hebben. Uit het procesdossier blijkt vervolgens dat KFC aanvankelijk betwistte dat nog sprake zou zijn van een recht op nabetaling van loon, waarbij KFC als argument naar voren bracht dat werknemer in de betreffende periode vaak niet beschikbaar bleek voor werk. Niettemin deelde KFC (e-mail van 12 juni 2018, productie 21 bij dagvaarding) mee dat zij onder protest bereid was over deze periode een nabetaling te doen van € 1.318,98 bruto. Uit het verdere verloop van de correspondentie over en weer blijkt dat KFC aan deze nabetaling bepaalde voorwaarden wilde verbinden, die werknemer vervolgens niet wilde accepteren. Kort en goed komt het erop neer dat KFC in haar conclusie van antwoord en later in haar akte van 22 oktober 2019 het totaalbedrag, waarop werknemer nog aanspraak zou kunnen maken, becijfert op een bedrag van € 1.586,26 bruto, maar dat bedrag is, anders dan het eerdergenoemde bedrag van € 1.318,98 inclusief vakantiegeld en vakantiedagen.
5.1
Weliswaar concludeert KFC in haar akte van 22 oktober 2019 primair tot afwijzing van alle vorderingen van werknemer, maar de kantonrechter zal dit althans voor de loonvordering voor periode 1 passeren. Uit het procesdossier blijkt in voldoende mate dat KFC haar stelling dat werknemer in de betreffende periode vaak niet beschikbaar was voor werk en/of dat zij reeds het minimum aantal contracturen heeft betaald onvoldoende hard kan maken. In dat licht ziet de kantonrechter het feit dat KFC aan werknemer een bedrag heeft aangeboden van € 1.586,26 bruto als een erkenning van haar (resterende) loonbetalingsverplichting over die periode. De kantonrechter zal daarom KFC tot betaling van achterstallig loon over periode 1 veroordelen, met dien verstand dat vanaf 1 september 2014 het verschuldigde loon van € 1.586,26 bruto pro rata dient te worden herberekend op basis van een minimum arbeidsomvang van 12 uur per week.
Periode 2: 19 juni 2016 – 7 juli 2017
5.11
In deze periode was werknemer ofwel arbeidsongeschikt in de aanloop naar haar zwangerschapsverlof (19 juni 2016 – 1 december 2016), was zij met zwangerschapsverlof (1 december 2016 – 24 maart 2017) en was zij arbeidsongeschikt, in aansluiting op haar zwangerschapsverlof, zonder dat naar de mening van KFC er sprake was van schending van de re-integratieverplichtingen van werknemer. Dat maakt dat werknemer over deze gehele periode recht heeft op ziekengeld, ofwel doorbetaling van haar loon, een en ander te herberekenen op basis van een minimum arbeidsomvang van 12 uren per week.
5.12
In haar akte van 22 oktober 2019 stelt KFC dat werknemer haar loon over deze periode heeft ontvangen en dat zij alleen nog recht zou hebben op nabetaling van een bedrag van € 293,50 bruto aan vakantiegeld en vakantiedagen. Net als met de nabetaling over periode 1 ziet de kantonrechter deze stelling van KFC als een erkenning van haar zijde dat werknemer nog op dat bedrag recht heeft.
5.13
In de pleitaantekening van de gemachtigde van werknemer (punt 9) lijkt werknemer ermee in te stemmen dat het met betrekking tot periode 2 alleen nog gaat over een nabetaling van het vakantiegeld en de vakantiedagen, afgezien natuurlijk van de discussie omtrent de arbeidsomvang en de mogelijke wettelijke verhoging. Weliswaar komt werknemer vervolgens in haar antwoordakte van 12 mei 2020 (punt 18) nog op deze periode terug, in de zin dat zij verwijt dat KFC voor werknemer geen WAZO-uitkering heeft aangevraagd en deze aan werknemer heeft doorbetaald. Zij verwijst daarbij naar productie 27 bij haar akte van 19 september 2019, maar deze betreft een aantal bankafschriften en geen correspondentie met betrekking tot WAZO-gelden. Het is niet aan de kantonrechter om op zoek te gaan naar waar die correspondentie zich in de producties zou kunnen bevinden. Wat daarvan ook zij, als werknemer al met haar stelling bedoelt te zeggen dat KFC verplicht zou zijn WAZO-gelden rechtstreeks aan haar uit te betalen, dan miskent zij dat zij over haar zwangerschapsperiode op niet meer recht heeft dan doorbetaling van loon.
5.14
Kortom, over periode 2 heeft werknemer recht op doorbetaling van ziekengeld c.q. loon, te berekenen op basis van een minimum arbeidsomvang van 12 uren per week, te vermeerderen met vakantiegeld en vakantiedagen, onder aftrek van hetgeen zij reeds over deze periode heeft ontvangen. Daartoe zal KFC veroordeeld worden.
Periode 3a: 7 juli 2017 – 14 december 2018
5.15
Het geschil over de periode centreert zich op de vraag of KFC terecht of ten onrechte een loonsanctie heeft toegepast. De kantonrechter neemt daarbij als uitganspunt dat de bedrijfsarts van KFC keer op keer stelt dat werknemer geschikt moet worden geacht om 2 keer per week 2 uur, of 1 keer per week 4 uur, aangepast (licht en zittend) werk te kunnen verrichten. Uit het dossier blijkt dat werknemer niet meer dan tweemaal bij KFC een korte periode heeft gewerkt (alleen op 8 augustus 2017 en op 31 oktober 2017, zie akte van 12 mei 2020, punt 7), maar dat haar dat werk steeds zwaar viel en weer huiswaarts keerde. Het kan zijn dat ook het lichte, aangepaste werk werknemer zwaar viel, maar dat neemt niet weg dat de bedrijfsarts haar steeds in staat achtte dat werk te verrichten. Voor het geval een werknemer zich niet in het oordeel van de bedrijfsarts kan vinden, staat de weg open van een ‘second opinion’, maar daarvoor moet de werknemer wel zelf het initiatief nemen. Niet gebleken is dat werknemer het initiatief tot een second opinion heeft genomen. Daarmee blijft voor de beoordeling in hoeverre zij in staat moet zijn geacht bepaalde werkzaamheden uit te voeren het oordeel van de bedrijfsarts doorslaggevend.
5.16
Blijkbaar stelt werknemer zich op het standpunt dat KFC onvoldoende re-integratie inspanningen heeft verricht. Daarbij gaat werknemer er echter aan voorbij dat het aanbieden van aangepast werk op advies van de bedrijfsarts onderdeel is van de re-integratie inspanningen die KFC diende te verrichten. In dat licht kan dus ook het punt dat werknemer opwerpt dat het UWV een fout zou hebben gemaakt haar niet baten, omdat het UWV juist (en naar het oordeel van de kantonrechter terecht) oordeelt dat KFC wat betreft de re-integratie verplichtingen geen verwijt te maken valt.
5.17
Nu duidelijk is geworden dat werknemer na 7 juli 2017 tenminste 4 uur per week aangepast werk had moeten verrichten, moet nog de vraag beantwoorden in hoeverre KFC haar in staat heeft gesteld om dat werk te verrichten, haar in te roosteren en haar voor werk op te roepen. Dat punt was nog een open eind tijdens de comparitie van partijen, vandaar dat KFC in de gelegenheid is gesteld nader te onderbouwen dat zij werknemer heeft ingeroosterd en heeft opgeroepen voor werk. KFC heeft die nadere onderbouwing ingebracht via haar akte van 7 april 2020.
5.18
Uit productie 22 bij de akte van 7 april 2020 blijkt dat KFC werknemer vele malen per e-mail heeft opgeroepen voor werk in een werkschema van tweemaal per week 2 uur. Door werknemer is niet betwist dat deze e-mails door KFC zijn verzonden naar haar eigen e-mailadres, zodat ervan moet worden uitgegaan dat zij die oproepen heeft ontvangen. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarmee voldoende aannemelijk geworden dat KFC werknemer heeft opgeroepen voor werk in het kader van haar re-integratie.
5.19
Bij het voorgaande wil de kantonrechter nog opmerken dat werknemer heeft gesteld dat zij meerdere malen niet kon verschijnen op de tijdstippen dat zij door KFC voor werk was opgeroepen in verband met doktersbezoek. Naar het oordeel van de kantonrechter had van werknemer verwacht mogen worden dat zij haar doktersbezoeken zoveel mogelijk plande op tijdstippen dat zij niet voor werk was opgeroepen, dan wel dat zij het feit dat zij juist op tijdstippen dat zij door KFC voor werk was opgeroepen met onderbouwing (bijvoorbeeld door afspraakbevestigingen) had aangetoond dat zij ook een afspraak bij de dokter had.
5.2
Voor zover werknemer nog naar voren heeft gebracht dat niet langer van haar verlangd kon worden aan haar re-integratie mee te werken en haar inspanningen op dat punt mocht opschorten, omdat KFC niet aan haar verplichtingen tot het betalen van (achterstallig) salaris, verwerpt de kantonrechter dat standpunt. Alleen het feit dat ook van een werknemer verwacht mag worden dat hij of zij er alles aan doet om zo snel mogelijk weer arbeidsgeschikt te worden ten opzichte van een loonvordering, waarover tussen partijen nog wordt gedebatteerd (zoals in het onderhavige geval), kan een werknemer zijn of haar re-integratie inspanningen niet opschorten.
5.21
De conclusie wat betreft periode 3a is derhalve dat KFC naar het oordeel van de kantonrechter terecht een loonsanctie heeft toegepast. De loonvordering van werknemer over deze periode zal daarom worden afgewezen.
Periode 3b: 14 december 2018 – 24 maart 2019
5.22
Op 14 december 2018 is werknemer een ongeval overkomen, waardoor zij weer zodanig arbeidsongeschikt werd dat de bedrijfsarts haar niet langer belastbaar achtte (productie 23 bij dagvaarding). Dat betekent dat vanaf die datum ook de re-integratie verplichtingen van werknemer werden opgeschort en daarmee had dus ook de loonsanctie per die datum moeten vervallen. De loonvordering van werknemer over periode 3b zal daarom worden toegewezen, met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 5.24 wordt overwogen.
Afsluitende opmerkingen over doorbetaling van loon
5.23
De kantonrechter volgt de stelling van KFC dat haar loondoorbetalingsverplichtingen in ieder geval per 24 maart 2019 zijn geëindigd in verband met het verstrijken van de maximale loondoorbetalingsperiode bij arbeidsongeschiktheid. KFC heeft dat punt genoemd in haar conclusie van antwoord (punt 13) en werknemer is niet meer op dat verweer van KFC teruggekomen, noch heeft zij dat verweer weerlegd.
5.24
De kantonrechter volgt ook de stelling van KFC dat in het tweede ziektejaar de loondoorbetalingsverplichting op grond van de toepasselijke CAO beperkt is tot 75% van het loon (akte van 22 oktober 2019, punt 23). Ook ten aanzien van dat punt komt werknemer in haar latere processtukken niet meer terug, zodat de kantonrechter zal bepalen dat de loonbetalingen die betrekking hebben op het tweede ziektejaar beperkt zullen zijn tot 75% van het toepasselijke loon.
5.25
Als alle voorgaande overwegingen bijeen genomen worden leidt dat tot het volgende beeld:
Periode 1: nabetaling van loon, inclusief vakantiegeld en vakantiedagen van € 1.586,26 bruto, vanaf 1 september 2014 pro rata te herberekenen op basis van een arbeidsomvang van 12 uur per week;
Periode 2: nabetaling van ziekengeld c.q. loon, inclusief vakantiegeld en vakantiedagen, te herberekenen op basis van een arbeidsomvang van 12 uren per week, onder aftrek van hetgeen werknemer over deze periode reeds heeft ontvangen;
Periode 3a: geen nabetaling;
Periode 3b: nabetaling van 75% van het toepasselijke loon, te berekeenn op basis van een arbeidsomvang van 12 uren per week.
Wettelijke verhoging, wettelijke rente, salarisspecificaties en proceskosten
5.26
Het uitgangspunt van artikel 7:625 BW is dat, ongeacht de mogelijke achterliggende oorzaak of reden, een werknemer recht heeft op een wettelijke verhoging, indien een werkgever te laat is met het betalen van het verschuldigde loon. Uit het voorgaande vloeit voort dat KFC nog achterstallig loon aan werknemer verschuldigd is. De wettelijke verhoging bedraagt maximaal 50%, maar de kantonrechter kan dat percentage matigen, als hem dat met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt. Dat laatste is naar het oordeel van de kantonrechter het geval. Een belangrijke factor daarbij is dat een groot deel van de nabetaling die KFC zal moeten doen (voortvloeiende uit de aanpassing van het minimum aantal contracturen van 12) eerst door werknemer gevorderd werd op 19 september 2019. In dat licht zal de kantonrechter het percentage van de wettelijke verhoging matigen tot 10% van het nog te betalen loon.
5.27
Over het totaal van de nabetaling van loon, vermeerderd met de wettelijke verhoging (zoals gematigd) zal de kantonrechter de gevorderde wettelijke rente toewijzen, vanaf de dagen dat de betreffende bedragen verschuldigd waren.
5.28
In het verlengde van het voorgaande ligt besloten dat KFC nog deugdelijke (nieuwe) salarisspecificaties op basis van de her te berekenen achterstallige loon dient te verschaffen, uit welke salarisspecificaties de nabetalingen en de wijze van berekening daarvan duidelijk tot uitdrukking dienen te worden gebracht. De kantonrechter zal KFC hiertoe veroordelen, maar hij zal de vordering om aan deze verplichting een dwangsom te verbinden afwijzen, omdat KFC niet de indruk heeft gewekt zich niet te zullen houden aan een rechterlijke uitspraak.
5.29
Omdat werknemer in deze procedure slechts gedeeltelijk in het gelijk wordt zal de kantonrechter de proceskosten zodanig tussen partijen verdelen dat elke partij de eigen proceskosten draagt. Niettemin zal KFC in de nakosten, als hierna te vermelden, worden veroordeeld voor het geval KFC niet binnen veertien dagen vrijwillig aan dit vonnis zal voldoen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
- verklaart voor recht dat de minimumuren van werknemer vanaf 1 september 2014 worden gewijzigd in 12 uur per week;
  • veroordeelt KFC tot betaling van achterstallig salaris, te berekenen op de basis van een minimum arbeidsomvang van 12 uur per week:
  • over de periode 1 januari 2013 tot 16 juni 2016 betreffende een bedrag van
  • het loon, vakantiegeld en de vakantiedagen over de periode 19 juni 2016 tot 7 juli 2017, te berekenen op basis van een arbeidsduur van 12 uur per week, onder aftrek van hetgeen KFC reeds over deze periode aan werknemer heeft betaald;
  • het ziekengeld (75% van het toepasselijke loon) over de periode 14 december 2018 tot 24 maart 2019, te berekenen op basis van een minimum arbeidsduur van 12 uur per week,
alle voorgaande bedragen te vermeerderen met een wettelijke verhoging van 10% en het saldo nog te vermeerderen met de wettelijke rente, voor de nabetaling over periode 1 te berekenen vanaf 1 september 2019 en voor de overige bedragen te berekenen vanaf de datum van opeisbaarheid;
- veroordeelt KFC tot het verstrekken van deugdelijke salarisspecificaties, waarin de beslissing zoals in dit vonnis is genomen en de wijze van berekening duidelijk tot uitdrukking worden gebracht;
- veroordeelt KFC in de nakosten, voor het geval KFC niet vrijwillig binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis aan haar verplichtingen voldoet, begroot op een bedrag van € 120,00;
- verklaart dit vonnis voor wat betreft de nabetaling van loon, het verstrekken van salarisspecificaties en de nakosten uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af;
- verdeelt de overige proceskosten zodanig tussen partijen dat elke partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.