ECLI:NL:RBDHA:2020:5518

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2020
Publicatiedatum
19 juni 2020
Zaaknummer
NL19.30334 en NL19.30336
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvragen in het bestuursrecht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2020, zijn eisers in beroep gegaan tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank had eerder, op 21 december 2018, de beroepen tegen eerdere besluiten van de Staatssecretaris gegrond verklaard. Echter, bij besluiten van 11 december 2019 verklaarde de Staatssecretaris de aanvragen opnieuw niet-ontvankelijk. De eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, waarbij het onderzoek ter zitting op 3 januari 2020 heeft plaatsgevonden.

De beroepen van eisers zijn afhankelijk van de uitkomst van een andere zaak (NL19.30332), waarin de rechtbank op 16 januari 2020 een tussenuitspraak heeft gedaan. De rechtbank heeft de Staatssecretaris de gelegenheid gegeven om binnen twaalf weken het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Aangezien de hersteltermijn ongebruikt is verstreken, heeft de rechtbank op 10 juni 2020 besloten het onderzoek in de zaken van eisers te sluiten.

De rechtbank heeft in haar einduitspraak in de zaak NL19.30332 geoordeeld dat de beroepen van eisers gegrond zijn, omdat de Staatssecretaris het gebrek niet tijdig heeft hersteld. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de Staatssecretaris op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank de Staatssecretaris in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1.050,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.30334 en NL19.30336

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eisers] , eisers

V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Jalouqa).

Procesverloop

Bij besluiten van 5 januari 2018 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure niet-ontvankelijk verklaard.
De beroepen tegen deze besluiten zijn bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, op 21 december 2018 gegrond verklaard.
Bij besluiten van 11 december 2019 heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd opnieuw niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen deze bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tegelijkertijd met de behandeling van de zaken NL19.30335 en NL19.30337 en de zaken van hun dochter [dochter] NL19.30332 en NL19.30333, plaatsgevonden op 3 januari 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Ook hun dochter [dochter] is verschenen op de zitting. Als tolk is verschenen de heer S.M. Razaghi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De beroepen van eisers zijn afhankelijk van het beroep in de zaak NL19.30332.
Bij tussenuitspraak van 16 januari 2020 (de tussenuitspraak) in de zaak NL19.30332 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen twaalf weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Met verwijzing naar deze tussenuitspraak heeft de rechtbank op 16 januari 2020 het onderzoek heropend in de zaken van eisers.
Op 27 januari 2020 heeft verweerder de rechtbank laten weten dat hij gebruik maakt van de geboden gelegenheid om het gebrek te herstellen.
Omdat de hersteltermijn van twaalf weken ongebruikt is verstreken en de rechtbank ook geen verzoek van verweerder heeft ontvangen om de hersteltermijn te verlengen, heeft de rechtbank op 10 juni 2020 besloten dat in de zaken van eisers en in de zaak NL19.30332 geen nader onderzoek ter zitting wordt gedaan en de rechtbank heeft het onderzoek in deze zaken gesloten (artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8:57, derde lid van de Awb).

Overwegingen

De beroepen van eisers zijn afhankelijk van het beroep in de zaak NL19.30332. Hoewel de beroepen in de zaken van eisers zijn heropend en in hun zaken geen toepassing is gegeven aan artikel 8:51a van de Awb, heeft de rechtbank het onderzoek tegelijk met dat in de zaak NL19.30332 gesloten, zonder toepassing te geven aan artikel 8:57, eerste lid van de Awb maar met overeenkomstige toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder b van de Awb en artikel 8:57, derde lid van de Awb. De reden daarvoor is dat op voorhand duidelijk is dat nader onderzoek op zitting, door de afhankelijkheid van het beroep in de zaak NL19.30332, niet zal bijdragen aan de oordeelsvorming in deze zaken.
Omdat de beroepen van eisers afhankelijk zijn van het beroep in de zaak NL19.30332, verwijst de rechtbank naar de motivering in de tussenuitspraak en de einduitspraak in die zaak.
De rechtbank heeft het beroep in de zaak NL19.30332 in de einduitspraak gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat verweerder het door de rechtbank geconstateerde gebrek niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft hersteld en ook niet om verlenging van de hersteltermijn heeft gevraagd. Omdat de zaken van eisers afhankelijk zijn van de zaak NL19.30332, verklaart de rechtbank de beroepen van eisers eveneens gegrond en vernietigt de bestreden besluiten. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtgevolgen in stand te laten of zelf in de zaken te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. De reden daarvoor is nu juist dat verweerder geen poging heeft ondernomen het geconstateerde gebrek in de zaak NL19.30332 (tijdig) te herstellen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak, evenals de tussenuitspraak en einduitspraak in de zaak NL19.30332. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de
door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een factor 1,5 voor het gewicht van de zaak). De rechter is van oordeel dat deze zaken samenhangen met de zaak NL19.30332 zoals bedoeld in artikel 3 van het Bpb. Voor de vaststelling van de proceskostenveroordeling worden op grond van dit artikel samenhangende zaken beschouwd als één zaak. De rechtbank zal daarom in iedere zaak
€ 525,- aan proceskosten toekennen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
15 juni 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.