In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2020, zijn eisers in beroep gegaan tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank had eerder, op 21 december 2018, de beroepen tegen eerdere besluiten van de Staatssecretaris gegrond verklaard. Echter, bij besluiten van 11 december 2019 verklaarde de Staatssecretaris de aanvragen opnieuw niet-ontvankelijk. De eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, waarbij het onderzoek ter zitting op 3 januari 2020 heeft plaatsgevonden.
De beroepen van eisers zijn afhankelijk van de uitkomst van een andere zaak (NL19.30332), waarin de rechtbank op 16 januari 2020 een tussenuitspraak heeft gedaan. De rechtbank heeft de Staatssecretaris de gelegenheid gegeven om binnen twaalf weken het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Aangezien de hersteltermijn ongebruikt is verstreken, heeft de rechtbank op 10 juni 2020 besloten het onderzoek in de zaken van eisers te sluiten.
De rechtbank heeft in haar einduitspraak in de zaak NL19.30332 geoordeeld dat de beroepen van eisers gegrond zijn, omdat de Staatssecretaris het gebrek niet tijdig heeft hersteld. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de Staatssecretaris op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank de Staatssecretaris in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1.050,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier.